201207664/2/R4 en 201207665/2/R4.
Datum uitspraak: 21 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in de gedingen tussen:
1. [appellante sub 1], wonend te Formerum, gemeente Terschelling,
2. [appellant sub 2], wonend te Midsland, gemeente Terschelling,
3. [appellant sub 3], wonend te Midsland, gemeente Terschelling,
4. [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 4]), wonend te [woonplaats],
5. [appellant sub 5], wonend te Midsland, gemeente Terschelling,
de raad van de gemeente Terschelling,
verweerder.
Bij besluiten van 29 mei 2012 heeft de raad de bestemmingsplannen "Formerum Noord" en "Midsland Noord" vastgesteld.
Tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Formerum Noord" heeft onder meer [appellante sub 1] beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaak nr. 201207664/2/R4.
Tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Midsland Noord" hebben onder meer [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] beroep ingesteld. Deze beroepen zijn geregistreerd onder zaak nr. 201207665/2/R4.
[appellante sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting gevoegd behandeld op 12 november 2012, waar [appellante sub 1], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, [appellant sub 2], [appellant sub 3], bijgestaan door mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden, [appellant sub 4], bijgestaan door mr. H.C. Lagrouw, advocaat te Amsterdam, [appellant sub 5], bijgestaan door mr. T.A.M. van Oosterhout, werkzaam bij VvAA Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.H. Petersen en H.T. Smit, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. M.M. Kaajan, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. In de plannen is, voor zover thans van belang, aan de woningen [locatie 1] te Formerum, [locatie 2] en [locatie 3] en [locatie 4] te Midsland de bestemming "Recreatie-Recreatiewoningen 2 (binnenduinrand)" (hierna: "R-RW2") met de nadere aanduiding "specifieke vorm van recreatie - permanente bewoning" (hierna: "sr-pb") toegekend en aan de woning [locatie 5] te Midsland de bestemming "R-RW2".
Gronden met de bestemming "R-RW2" zijn, voor zover thans van belang, bestemd voor recreatiewoningen.
3. Ingevolge artikel 7.4, sub b, van de regels van het plan "Formerum Noord", onderscheidenlijk artikel 10.4, sub b, van de regels van het plan "Midsland Noord" is bepaald dat de voor recreatieve bewoning aangewezen gronden ten aanzien van de percelen met de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - permanente bewoning" mogen worden gebruikt voor permanente bewoning, met dien verstande dat het gebruik van de gronden ten behoeve van permanente bewoning dient te worden beëindigd op het moment dat degenen, die ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan als bewoner van het pand in het GBA stond ingeschreven en destijds 18 jaar of ouder was, het permanente gebruik van de op deze gronden aanwezige woning beëindigt dan wel niet meer onafgebroken heeft voortgezet.
4. [appellante sub 1] kan zich niet verenigen met de persoonsgebonden regeling in artikel 7.4, sub b, van de regels bij het plan "Formerum Noord". [appellant sub 2], [appellant sub 5] en [appellant sub 3] kunnen zich niet verenigen met de persoonsgebonden regeling in artikel 10.4, sub b, van de regels bij het plan "Midsland Noord".
Zij voeren aan dat een woonbestemming aan hun woningen had moeten worden toegekend nu het gebruik van de woningen voor permanente bewoning in de bij besluiten van 27 juni 1979 vastgestelde bestemmingsplannen "Formerum Noord" en "Midsland Noord" (hierna: het vigerende plan "Formerum Noord" en het vigerende plan "Midsland Noord") als zodanig is bestemd. Zij wijzen daartoe op artikel 5, onder D, van de voorschriften van het vigerende plan "Formerum Noord", onderscheidenlijk artikel 6, onder D, van de voorschriften van het vigerende plan "Midsland Noord". In het bij besluit van 10 juni 2008 vastgestelde bestemmingplan "Buitengebied" was het gebruik van hun woningen voor permanente bewoning eveneens als zodanig bestemd. Dit besluit is door de Afdeling vernietigd bij uitspraak van 7 juli 2010, in zaak nr.
200901747/1/R3op gronden die niet zagen op die bestemming.
Zij stellen voorts dat door toedoen van de raad en het college van burgemeester en wethouders van Terschelling (hierna: het college) bij hen het vertrouwen is gewekt dat aan hun woningen een woonbestemming zou worden toegekend in de voorliggende plannen. Zij voeren daartoe onder meer aan dat in de op 22 maart 2005 door de raad vastgestelde "Nota Handhavingsbeleid" expliciet wordt vermeld dat de raad van mening is dat aan recreatieverblijven, waarvan het gebruik voor permanente bewoning onder het overgangsrecht valt, in het nieuwe bestemmingsplan buitengebied een woonbestemming kan worden toegekend. Dit heeft volgens hen betrekking op ongeveer tien woningen. [appellante sub 1] wijst erop dat het college bij brief van 24 mei 2006 heeft toegezegd dat het gebruik voor permanente bewoning van haar woning [locatie 1] in het volgende plan als zodanig zal worden bestemd.
[appellant sub 3] voert in dit verband aan dat hij vertrouwen mocht ontlenen aan de bij besluiten van 20 augustus 2008 en 28 maart 2010 door het college verleende bouwvergunningen voor de vernieuwing van zijn woningen aan de [locatie 5] en [locatie 4].
[appellant sub 3] betoogt voorts dat de garages aan de [locatie 5] en [locatie 4] legaal zijn opgericht. Hij stelt dat de wethouder heeft toegezegd dat deze garages vergunningvrij mochten worden opgericht. Hij wijst in dat verband op de brief van 9 november 2012 waarin I.J. van Zwol, wethouder te Terschelling van 2006 tot 2010, verklaart dat vergunningvrij bouwen bij recreatiewoningen die permanent werden bewoond volgens gemeentelijk beleid mogelijk was.
4.1. Het verzoek van [appellant sub 4] richt zich tegen een aantal onduidelijkheden in de regels van het plan "Midsland-Noord". [appellant sub 4] stelt dat artikel 10.1 in strijd is met artikel 10.4, omdat op grond van artikel 10.1 permanente bewoning een zaaksgebonden karakter heeft, terwijl het op grond van artikel 10.4 slechts voor bepaalde personen is toegestaan om een recreatiewoning permanent te bewonen. Voorts is volgens hem onduidelijk of vergunningvrij bijgebouwen mogen worden opgericht bij recreatiewoningen. In het verleden zijn volgens hem illegaal twee garages opgericht bij de woningen [locatie 5] en [locatie 4] en is de woning [locatie 5] illegaal uitgebreid. Hij vreest, mede gelet op de onduidelijkheden in de planregels, dat door inwerkingtreding van het plan het illegale karakter aan de bouwwerken wordt ontnomen. Hij wijst daartoe onder meer op artikel 10.3 waarin de mogelijkheid is opgenomen om af te wijken van de in artikel 10.2 weergegeven bouwregels. [appellant sub 4] verzoekt het plan te schorsen, zodat het legaliseren van illegale bouwwerken bij of aan recreatiewoningen wordt voorkomen.
4.2. De raad stelt zich op het standpunt dat in artikel 5, onder D, van de voorschriften van het vigerende plan "Formerum Noord", onderscheidenlijk artikel 6, onder D, van de voorschriften van het vigerende plan "Midsland Noord" permanente bewoning van recreatiewoningen niet als zodanig is bestemd, maar onder het algemeen overgangsrecht is gebracht.
Het beleid is er volgens de raad op gericht om te komen tot een situatie dat recreatiewoningen weer overeenkomstig de oorspronkelijke bestemming worden gebruikt. Daarom is in de voorliggende plannen gekozen voor een uitsterfconstructie, waarbij de permanente bewoners die daartoe gerechtigd zijn op grond van het overgangsrecht, deze vorm van bewoning mogen voortzetten, aldus de raad. Volgens de raad kunnen de huidige bewoners geen gerechtvaardigde verwachtingen ontlenen aan de regeling in het nimmer onherroepelijk geworden bestemmingsplan "Buitengebied" en evenmin aan het gebruik dat op grond van het overgangsrecht is toegestaan.
De raad stelt zich voorts op het standpunt dat vergunningvrij bouwen bij recreatiewoningen niet is toegestaan.
4.3. Het is onbetwist dat de woning van [appellante sub 1] aan de [locatie 1] te Formerum en de woningen van [appellant sub 2] aan de [locatie 2], van [appellant sub 5] aan de [locatie 3] en van [appellant sub 3] aan de [locatie 5] en [locatie 4] te Midsland sinds 1976, onderscheidenlijk 1979, 1972, 1960 en 1997 permanent worden bewoond.
Ter zitting is komen vast te staan dat partijen verdeeld zijn over de duiding van artikel 5, onder D, van de voorschriften van het vigerende plan "Formerum Noord", onderscheidenlijk artikel 6, onder D, van de voorschriften van het vigerende plan "Midsland Noord", de verhouding tussen de artikelen 10.1 en 10.4, sub b, van het voorliggende plan "Midsland Noord" en dat er onduidelijkheid bestaat over de gevolgen van het plan voor de mogelijkheden om vergunningvrij te bouwen. Gelet op de complexiteit van de zaken vergt de beoordeling van deze aspecten nader onderzoek waarvoor deze procedure zich niet leent. De vraag of vooruitlopend op die beoordeling in de bodemzaken een voorlopige voorziening moet worden getroffen zal dan ook worden beantwoord aan de hand van een belangenafweging. De voorzitter overweegt dat op voorhand niet is uitgesloten dat inwerkingtreding van de plannen "Midsland Noord" en "Formerum Noord" tot het moment dat de Afdeling in de bodemprocedure uitspraak zal hebben gedaan, voor verzoekers tot onevenredig nadeel zal leiden. Voorts is niet gebleken van zwaarwegende belangen van de zijde van de raad die zich tegen schorsing verzetten. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat blijkens de mededeling van de raad ter zitting het aantal recreatiewoningen met de nadere aanduiding "specifieke vorm van recreatie - permanente bewoning", beperkt is. Gelet daarop acht de voorzitter de belangen van verzoekers zwaarwegender dan de belangen van de raad en ziet de voorzitter aanleiding de verzoeken toe te wijzen.
5. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
6. De Raad dient ten aanzien van [appellante sub 1], [appellant sub 5], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld, waarbij de aan [appellant sub 5] te vergoeden verletkosten worden vastgesteld op een bedrag van € 318,54, uitgaande van het forfaitair vastgestelde aantal van zes uur en het maximaal te hanteren uurtarief van € 53,09. Ten aanzien van [appellant sub 2] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Terschelling van 29 mei 2012, waarbij het bestemmingsplan "Formerum Noord" is vastgesteld, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Recreatie-Recreatiewoningen 2 (binnenduinrand)" met de nadere aanduiding "specifieke vorm van recreatie - permanente bewoning" voor het perceel [locatie 1] te Formerum;
II. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Terschelling van 29 mei 2012, waarbij het bestemmingsplan "Midsland Noord" is vastgesteld, voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Recreatie-Recreatiewoningen 2 (binnenduinrand)" met de nadere aanduiding "specifieke vorm van recreatie - permanente bewoning", alsmede het plandeel met de bestemming "Recreatie-Recreatiewoningen 2 (binnenduinrand)" voor het perceel [locatie 5] te Midsland;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Terschelling tot vergoeding van bij de hierna vermelde verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten ten bedrage van:
a. € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) aan [appellante sub 1], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
b. € 926,05 (zegge: negenhonderdzesentwintig euro en vijf cent) aan [appellant sub 3], waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
c. € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) aan [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan de een bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
d. € 1192,54 (zegge: elfhonderdtweeënnegentig euro en vierenvijftig cent) aan [appellant sub 5], waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Terschelling aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
a. € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellante sub 1];
b. € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 2];
c. € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 3];
d. € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
e. € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 5].
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Gerkema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2012