201208204/1/R4 en 201208204/2/R4.
Datum uitspraak: 21 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
de vereniging Vereniging Verontruste Burgers van Voorne (hierna: VVBV), gevestigd te Rockanje, gemeente Westvoorne,
appellante,
de raad van de gemeente Brielle,
verweerder.
Bij besluit van 3 juli 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "GeoMEC-4P" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft VVBV beroep ingesteld. VVBV heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 oktober 2012, waar VVBV, vertegenwoordigd door drs. L. Edzes-van Loon en ing. J.J.M. Braat, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P. van der Eijk, L.Th.H. Schmetz, beiden werkzaam bij de gemeente, D. Verbeek, wethouder, en drs. W.L. Verweij, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GeoMEC-4P Realisatie & Exploitatie B.V, vertegenwoordigd door mr. J. Schrijnemaekers, mr. M.G.J. Maas-Cooymans, beiden advocaat te Rotterdam, ir. A.M. van der Welle, ing. J.A. van Keulen, M.C. Lammers, ing. M.M.J. Oerlemans en S. Hagedoorn MSc.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Het plan maakt de realisatie van een pomphuis met bijbehorende installaties en voorzieningen ten behoeve van het aardwarmteproject van GeoMEC B.V. mogelijk. Het aardwarmteproject voorziet in de bouw van een warmtecentrale die door middel van geothermie verkregen warmte levert aan de glastuinbouw in Vierpolders. Het plangebied is gelegen in het gebied Vierpolders op de gronden op de hoek van de Prinsenweg en de Moersaatsenweg ter hoogte van huisnummer 4.
3. De raad stelt zich op het standpunt dat VVBV niet kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het vaststellingsbesluit, aangezien het plangebied geen natuurgebied is en het werkgebied van VVBV in haar statuten is beperkt tot behartiging van de belangen van de bewoners van de gemeente Westvoorne.
3.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
3.2. Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
3.3. Ingevolge artikel 3 van de statuten van VVBV stelt zij zich ten doel de bescherming van de (internationaal befaamde) natuurgebieden van en in de nabijheid van Voorne en de kwaliteit van de woon- en leefomgeving van de bewoners van Voorne, alsmede de behartiging van de belangen van de bewoners van de gemeente Westvoorne, welke belangen verband houden met de woon- en leefomgeving van voornoemde bewoners, één en ander in de meest ruime zin des woords.
3.4. Anders dan de raad stelt, is het werkgebied van VVBV niet beperkt tot de gemeente Westvoorne, maar heeft dit betrekking op het eiland Voorne (thans: Voorne Putten). Het plangebied ligt binnen de gemeentegrenzen van Brielle. De gemeente Brielle maakt deel uit van het voormalige eiland Voorne. Gelet hierop volgt de voorzitter de raad niet in zijn standpunt dat VVBV gezien haar territoriale doelstelling, bezien in samenhang met haar feitelijke werkzaamheden, niet in een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang wordt geraakt. De voorzitter is van oordeel dat VVBV als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb is aan te merken.
4. VVBV kan zich niet verenigen met de keuze van de raad om het voorziene aardwarmteproject op onderhavige locatie te realiseren. Volgens VVBV is het zogenoemde "Land van Piek" een betere locatie om dit project te realiseren, aangezien deze locatie is gelegen in het glastuinbouwconcentratiegebied en op deze locatie ook de proefboring heeft plaatsgevonden. VVBV voert aan dat door te kiezen voor een locatie in het zogenoemde Land van Piek het plangebied behouden kan blijven voor waterberging en de realisering van een ecologische verbindingszone. Verder voert VVBV aan dat onderhavige locatie niet is gekozen alleen vanwege de geschikte samenstelling van de bodem voor het aardwarmteproject, maar ook omdat de gronden in het plangebied goedkoper waren om te verwerven dan de tuinbouwgronden in het zogenoemde Land van Piek.
4.1. De raad heeft beoordelingsvrijheid bij de keuze van een locatie voor een bestemming. De raad dient bij de vaststelling van een plan een afweging te maken van alle bij dat plan betrokken belangen. De voor- en nadelen van de alternatieven dienen in die afweging te worden betrokken.
Ten aanzien van de door VVBV voorgestelde locatie in het zogenoemde Land van Piek heeft de raad naar voren gebracht dit gebied te willen behouden voor glastuinbouwbedrijven. Ter zitting heeft de raad daarbij naar voren gebracht dat op 25 maart 2011 reeds een omgevingsvergunning voor bouwen is verleend aan een tuinder om zich te vestigen op gronden in het zogenoemde Land van Piek. Deze vergunning is onherroepelijk geworden. Aan de hand van een tekening van de bouwplannen van de tuinder heeft de raad toegelicht dat onvoldoende ruimte over is voor de realisering van het aardwarmteproject op deze door VVBV gewenste locatie. Verder heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat het plangebied de meest geschikte locatie is voor het aardwarmteproject vanwege de aanwezigheid van een geologische laag die water bevat met een voldoende hoge temperatuur voor verwarming van de kassen. Daarnaast voldoet het plangebied volgens de raad aan de randvoorwaarden voor de boorlocatie, te weten dat de putten midden in het reservoir op voldoende afstand van breuken gesitueerd moeten kunnen worden, er voldoende afstand is tussen de productieput en injectieput, er voldoende beschikbare meetgegevens zijn, de kans op het aantreffen van een ophoping van andere stoffen dan geothermisch water zo klein mogelijk is en dat er een zo kort mogelijke transportafstand is van de ondergrond naar de bovengrond. Volgens de raad zal rekening worden gehouden met de waterberging. Over de ecologische verbindingszone is in de plantoelichting vermeld dat het projectgebied zelf buiten de provinciale ecologische verbindingszone ligt, maar in het zuiden wel direct grens aan de De Strijpsche Wetering. De Strijpsche Wetering maakt onderdeel uit van de provinciale ecologische verbindingszone de Gotezoom. Volgens de plantoelichting heeft het plan geen effect op de ecologische oeverinrichting ten behoeve van deze ecologische verbindingszone, aangezien voldoende afstand wordt aangehouden.
4.2. In hetgeen VVBV heeft aangevoerd alsmede gelet op de door de raad gegeven motivering ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar mogelijke alternatieve locaties voor het aardwarmteproject. Het door VVBV aangevoerde geeft de voorzitter dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid voor de onderhavige locatie heeft kunnen kiezen voor de realisering van het aardwarmteproject en niet in voldoende mate de voor- en nadelen van de alternatieven heeft afgewogen.
5. VVBV betoogt dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van het aardwarmteproject voor het woon- en leefklimaat voor omwonenden. Daarbij wijst zij vooral op de geluidhinder die omwonenden kunnen ondervinden. Volgens VVBV gaat het hier gaat om een experimenteel project, zodat niet vaststaat of de installaties die in de berekening in het akoestisch rapport zijn betrokken ook daadwerkelijk gebruikt zullen worden. In dat kader voert zij aan dat op een andere locatie in Nederland, waar een aardwarmteproject is gerealiseerd, uiteindelijk zwaardere pompen nodig bleken te zijn dan op voorhand was voorzien.
5.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor (a) installaties voor permanente onttrekking van warmte aan de diepe ondergrond door middel van het oppompen van grondwater, tijdelijke temperatuursverhoging van het grondwater, overdracht van warmte en infiltratie van retourwater en de scheiding en zuivering daarvan; (b) een stookinstallatie; (c) bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, toegangswegen, tijdelijke opslagvoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2, onder a, voorzover hier van belang, dienen gebouwen, installaties zoals genoemd in lid 3.1, onder a en b, en bouwwerken, geen gebouw zijnde, binnen het bouwvlak te worden gebouwd, waarbij geldt dat ten hoogste 50% van het bouwvlak met gebouwen mag worden bebouwd.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2, onder b, geldt, indien de stookinstallatie zoals genoemd in lid 3.1 onder b een thermisch vermogen heeft tussen 2,5 en 75 megawatt, in aanvulling op het gestelde onder a dat, de gevel van het gebouw waarin de stookinstallatie wordt geplaatst, op ten minste 20 m achter de naar de weg toe gekeerde bouwvlakgrens gebouwd dient te worden.
Ingevolge artikel 3, lid 3.3, aanhef en onder a, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van de gestelde 20 m afstand van de gevel van het gebouw waarin de stookinstallatie wordt geplaatst tot aan de bouwvlakgrens zoals opgenomen in lid 3.2 onder b, met inachtneming van het volgende; door middel van akoestisch onderzoek dient aangetoond te zijn dat in een representatieve bedrijfssituatie ter plaatse van geluidgevoelige objecten wordt voldaan aan de etmaalwaarde van 45 dB(A) voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en aan de etmaalwaarde van 70 dB(A) voor het maximaal geluidniveau (LAmax).
5.2. De raad stelt zich op het standpunt dat omwonenden geen nadelige effecten zullen ondervinden van het aardwarmteproject, aangezien de installaties inpandig zullen worden gerealiseerd. Met betrekking tot het aspect geluid stelt de raad dat uit het aan het plan ten grondslag liggende akoestisch rapport van 23 mei 2012 volgt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen niet hoger zal zijn dan 45 dB(A) etmaalwaarde. Het maximaal geluidniveau zal in de dagperiode niet hoger zijn dan 70 dB(A) en in de avond- en nachtperiode niet hoger dan 58 dB(A). Op basis van de resultaten in het akoestisch rapport stelt de raad dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
5.3. In het akoestisch rapport is uitgegaan van de representatieve bedrijfssituatie. VVBV heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet op de uitkomsten in het akoestisch rapport heeft mogen baseren. In het aangevoerde kan geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan een aanvaardbare akoestische situatie mogelijk maakt. Voor zover VVBV heeft aangevoerd dat mogelijk andere installaties worden gebruikt, dan de installaties waarmee is gerekend in het akoestisch rapport, overweegt de voorzitter dat dit aspect in het kader van de milieuregelgeving moet worden bezien.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nabijgelegen woningen voldoende is gewaarborgd.
6. VVBV betoogt dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende is gewaarborgd, aangezien met slechts acht tuinders contracten zijn afgesloten en deze contracten een looptijd hebben van vijf jaar. Volgens VVBV is niet duidelijk of na deze periode het project nog in stand kan worden gehouden. Verder betoogt VVBV dat onvoldoende is gewaarborgd dat de raad niet aansprakelijk wordt gesteld voor eventuele optredende schade als gevolg van het plan.
6.1. De raad brengt naar voren dat GeoMEC-4P B.V. een samenwerkingsverband is tussen de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Hydreco GeoMEC B.V. en T4P Project B.V. Volgens de raad heeft GeoMEC-4P B.V. met een achttal tuinders leveringscontracten afgesloten voor vijftien jaar, waarmee de inkomsten voor het grootste deel gewaarborgd zijn. De raad stelt dat GeoMEC-4P B.V, als eigenaar van de desbetreffende gronden, zorg zal dragen voor de noodzakelijke financieringen, waaronder ook rijkssubsidies. Het feit dat gesproken wordt over een periode van vijf jaar heeft volgens de raad te maken met de pilots die worden gehouden in het kader van warmte- en koudeopslag op 200 m diepte. De raad brengt daartoe naar voren dat op grond van het Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 aan de initiatiefnemers de mogelijkheid wordt geboden om pilots voor de opslag van warmte met een hoge temperatuur in de ondergrond uit te voeren. Deze pilots zijn er volgens de raad op gericht om het beleid van de provincie mogelijk aan te passen, maar staan los van de aardwarmteputten en de levering van aardwarmte zelf.
6.2. Ter zitting is toegelicht dat het voor de tuinders voordeliger is om mee te doen aan het aardwarmteproject, omdat zij dan duurzame aardwarmte krijgen geleverd tegen een stabieler prijsniveau dan het geval is wanneer de tuinders voor hun warmtebehoeften gebruik moeten maken van aardgas. GeoMEC-4P heeft naar voren gebracht bij het sluiten van de leveringscontracten voor een periode van 15 jaar de financiële draagkracht van de tuinders te hebben betrokken.
Voorts is in de plantoelichting vermeld dat de initiatiefnemer met de gemeente Brielle een planschadeovereenkomst zal sluiten, zodat de gemeente in zoverre geen financieel risico loopt.
6.3. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in het betoog van VVBV geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan financieel-economisch uitvoerbaar is.
7. VVBV betoogt dat het plan er ten onrechte niet in voorziet dat het terrein permanent bewaakt wordt.
7.1. Naar het oordeel van de voorzitter is bewaking van het terrein geen aspect dat zich leent voor regeling in de planregels. De raad heeft terecht afgezien van het opnemen van een dergelijke planregel.
8. VVBV kan zich voorts niet verenigen met de in het plan toegestane bouwhoogte van 9 m voor gebouwen. Volgens VVBV past deze bouwhoogte niet in de omgeving en is deze niet noodzakelijk voor het gebouw waarin de installaties zijn voorzien.
8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat voor kassen en bedrijfsgebouwen in het glastuinbouwconcentratiegebied dezelfde bouwhoogte geldt en dat in het bestemmingsplan "Landelijk gebied" een bouwhoogte van 10 m is toegestaan. Verder is het volgens de raad voor het inpandig plaatsen van de installaties nodig dat het gebouw een nokhoogte van 9 m heeft.
8.2. Naar het oordeel van de voorzitter heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan voorgeschreven maximale bouwhoogte van 9 m ruimtelijk aanvaardbaar is en noodzakelijk is voor het te realiseren aardwarmteproject. De raad heeft daarbij in aanmerking mogen nemen dat de bouwhoogten voor kassen en bedrijfsgebouwen in het nabij gelegen glastuinbouwconcentratiegebied eenzelfde maximale bouwhoogte geldt.
9. VVBV heeft voorts de door haar naar voren gebrachte zienswijze herhaald en ingelast. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. VVBV heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijze in het bestreden besluit onjuist is.
10. Het beroep van VVBV is in zoverre ongegrond.
11. VVBV betoogt dat motivering van de raad om geen exploitatieplan op te stellen onvoldoende is.
11.1. Ingevolge artikel 6.12, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), voor zover hier van belang, kan de gemeenteraad, in afwijking van het eerste lid, bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder h, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen het besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan voor gronden, begrepen in een gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover hier van belang, wordt als belanghebbende bij een besluit als bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid, van de Wro, in elk geval aangemerkt degene die een grondexploitatieovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de in het desbetreffende besluit opgenomen gronden, of die eigenaar is van die gronden.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
11.2. Het beroep van VVBV is gericht tegen het niet vaststellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro. Indien de raad in dit geval een exploitatieplan zou hebben vastgesteld, zou VVBV niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt bij het exploitatieplan. Daartoe is van belang dat zij geen grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vijfde lid, van de Wro heeft gesloten met betrekking tot gronden in het plangebied, geen eigenaar is van gronden in dat gebied en ook anderszins niet is gebleken van belangen van VVBV die rechtstreeks betrokken zijn bij de vaststelling van een exploitatieplan.
Gelet hierop kan VVBV evenmin worden aangemerkt als belanghebbende bij het niet vaststellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro. Het beroep van VVBV is in zoverre niet-ontvankelijk.
12. Gezien het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen het niet vaststellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wet ruimtelijke ordening;
II. verklaart het beroep ongegrond;
III. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2012