ECLI:NL:RVS:2012:BY4381

Raad van State

Datum uitspraak
28 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201204947/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Sorgdrager
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing locatie voor ondergrondse containers voor huishoudelijk restafval door college van burgemeester en wethouders van Castricum

In deze zaak heeft de Raad van State op 28 november 2012 uitspraak gedaan over de aanwijzing van een locatie voor de plaatsing van twee ondergrondse containers voor huishoudelijk restafval door het college van burgemeester en wethouders van Castricum. Het college had op 3 april 2012 een besluit genomen waarin de locatie werd aangewezen. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend in de gemeente Castricum, beroep ingesteld. De appellant betoogde dat het college ten onrechte was afgeweken van een eerder ontwerpbesluit en dat de aangewezen locatie niet geschikt was vanwege verkeersveiligheid en het straatbeeld.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 2 november 2012, waarbij de appellant en zijn echtgenote, evenals vertegenwoordigers van het college, aanwezig waren. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aangewezen locatie geschikt was. De afstand tot de containers voor omwonenden was volgens de nota de hoogst toegestane loopafstand en er waren geen redenen om de locatie niet aan te wijzen. De Raad van State heeft geoordeeld dat het college de belangen van de bewoners voldoende had afgewogen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarmee de aanwijzing van de locatie voor de ondergrondse containers door het college werd bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van de afweging van belangen bij het aanwijzen van locaties voor inzamelvoorzieningen en de rol van de gemeente in het proces.

Uitspraak

201204947/1/A4.
Datum uitspraak: 28 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Castricum,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Castricum,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 april 2012 heeft het college een locatie aangewezen voor de plaatsing van twee ondergrondse containers voor huishoudelijk restafval.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2012, waar [appellant], de echtgenote van [appellant] en het college, vertegenwoordigd door J.C. Baauw en E.F.G. Meijer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Relevante bepaling
1.    Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening Gemeente Castricum 2005, kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Uitgangspunten
2.    Bij het bepalen van een locatie voor containers hanteert het college de nota Randvoorwaarden Ondergrondse inzamelvoorzieningen in de gemeente Castricum (hierna: de nota), waarin de uitgangspunten voor het ondergronds inzamelen van huishoudelijk afval zijn geformuleerd.
Beroep
3.    Het beroep van [appellant] richt zich tegen de aanwijzing van de locatie voor twee ondergrondse containers aan de straat [locatie] ter hoogte van de percelen [.] en [.] te Limmen.
Afwijken eerder ontwerpbesluit
4.    [appellant] betoogt dat het college ten onrechte en zonder motivering is afgeweken van een ontwerpbesluit van 31 mei 2011, waarbij als locatie voor twee ondergrondse containers een andere plaats aan de [locatie] was aangewezen.
4.1.    Vaststaat dat het college ter voorbereiding van het bestreden besluit een ontwerpbesluit van 29 november 2011 ter inzage heeft gelegd. Weliswaar heeft daaraan voorafgaand het ontwerpbesluit van 31 mei 2011 ter inzage gelegen, maar dit heeft niet geleid tot een besluit. Het college heeft beoogd op 29 november 2011 dat ontwerpbesluit in te trekken, waarmee het naar de Afdeling begrijpt duidelijk heeft willen maken dat het niet langer de bedoeling was de in het ontwerpbesluit van 31 mei 2011 genoemde locatie aan te wijzen. Bij het bestreden besluit is overeenkomstig het ontwerpbesluit van 29 november 2011 als locatie voor twee ondergrondse containers de plaats ter hoogte van de percelen [.] en [.] aan de [locatie] aangewezen. Geen rechtsregel verzet zich tegen deze gang van zaken. Geen aanleiding bestaat daarom voor het oordeel dat het college in het bestreden besluit als zodanig heeft moeten motiveren waarom het daarbij is afgeweken van het eerdere ontwerpbesluit.
Belangenafweging
5.    [appellant] voert aan dat het college niet in redelijkheid tot aanwijzing van deze locatie heeft kunnen komen. Volgens [appellant] verslechtert het straatbeeld door de ondergrondse containers, waarbij hij erop wijst dat ter plaatse reeds een inzamelpunt voor plastic aanwezig is. Voorts stelt [appellant] dat de loopafstand tot de containers voor oudere bewoners te groot is en dat de verkeersveiligheid wordt beperkt, omdat de containers het zicht belemmeren.
5.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat het in redelijkheid de locatie heeft aangewezen, mede gelet op de uitgangspunten van de nota.
5.2.    De aangewezen locatie bevindt zich op een pleintje, op de hoek van  een driehoekig plantsoen, ter hoogte van de percelen [.] en [.] aan de westkant van de [locatie] en ter hoogte van de percelen [..] en [..] aan de oostkant van de [locatie]. [appellant] woont aan de [locatie] [..].
De twee containers bevinden zich grotendeels ondergronds. De vulopeningen van de containers zijn bovengronds en hebben een hoogte van 1,10 m. Op de wegen direct rondom de aangewezen locatie bedraagt de maximumsnelheid 30 km/uur.
Gelet op de maximumsnelheid en de beperkte hoogte van de vulopeningen, bestaat geen grond voor het oordeel dat het zicht van de weggebruikers zodanig beperkt wordt dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de locatie uit het oogpunt van verkeersveiligheid geschikt is. Evenmin verslechtert het straatbeeld zodanig dat het college de locatie vanuit dat oogpunt niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen. In de omstandigheid dat een bestaand inzamelpunt voor plastic verplaatst moet worden, heeft het college voorts geen reden hoeven zien om af te zien van aanwijzing van deze locatie. Ter zitting heeft het college te kennen gegeven dat bij het vinden van een nieuwe locatie voor dit inzamelpunt voor plastic rekening wordt gehouden met de omgeving en de wensen van de bewoners.
Wat betreft het betoog dat voor sommige omwonenden de loopafstand tot de containers te groot is, is ter zitting gebleken dat de afstand voor de door [appellant] bedoelde omwonenden ten hoogste 125 m bedraagt. Deze afstand is volgens de nota de hoogst toegestane loopafstand. Het college heeft in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen reden hoeven zien om de locatie niet aan te wijzen.
6.    Voorts betoogt [appellant] dat een geschiktere locatie bestaat voor de containers, namelijk ter hoogte van de percelen [..] en [..] aan de [locatie].
6.1.    Het college acht de aangewezen locatie geschikter dan het door [appellant] gewenste alternatief, met name vanuit verkeerstechnische overwegingen.
6.2.    Bij de aangewezen locatie, zoals het college ter zitting heeft toegelicht, hoeft het inzamelvoertuig alleen vooruit te rijden en niet verder de [locatie] in, omdat de breedte van de weg voor het pleintje het mogelijk maakt dat het inzamelvoertuig kan keren. Bij het door [appellant] gewenste alternatief moet het inzamelvoertuig verder de [locatie] inrijden en is weinig ruimte om te keren. Het college heeft die locatie dan ook minder geschikt kunnen achten en reeds daarom geen aanleiding hoeven zien af te zien van aanwijzing van de plaats ter hoogte van de percelen [.] en [.] aan de [locatie] voor de ondergrondse containers.
Slotoverwegingen
7.    Het beroep is ongegrond.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager    w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012
163-764.