ECLI:NL:RVS:2012:BY4382

Raad van State

Datum uitspraak
28 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201204461/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Hoekstra
  • P.A. Melse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen wijzigingsplan voor permanente bewoning van agrarisch bedrijfsgebouw

In deze zaak gaat het om een beroep ingesteld door [appellant] en anderen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Medemblik, dat op 6 maart 2012 het wijzigingsplan "Woning achter [locatie]" heeft vastgesteld. Dit wijzigingsplan maakt het mogelijk om een agrarisch bedrijfsgebouw op het perceel met de bestemming "Agrarische bedrijfsbebouwing II" te gebruiken voor permanente bewoning. De appellanten betogen dat het college ten onrechte geen bezwarencommissie heeft betrokken en dat er geen hoorzitting is gehouden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat de beroepsgrond over de onregelmatigheid van de kennisgeving van het besluit niet kan leiden tot vernietiging, omdat deze betrekking heeft op een mogelijke onregelmatigheid na de datum van het besluit. Ook de stelling dat de procedure tot vaststelling van een bestemmingsplan had moeten worden gevolgd, wordt verworpen, omdat het college bevoegd is om het plan te wijzigen zonder deze procedure te doorlopen.

De Afdeling behandelt verder de bezwaren van de appellanten over de plaatsing van een poort en hekwerk, die volgens hen het beschermde dorpsgezicht aantasten. De Afdeling stelt vast dat deze constructies zijn toegestaan op basis van een eerder projectbesluit en niet het gevolg zijn van het wijzigingsplan. De appellanten hebben geen concrete voorbeelden gegeven van andere percelen waar wijziging van het gebruik niet mogelijk is, waardoor dit betoog niet kan slagen. Uiteindelijk concludeert de Afdeling dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan bijdraagt aan een goede ruimtelijke ordening. Het beroep wordt ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201204461/1/R1.
Datum uitspraak: 28 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te [woonplaats], gemeente Medemblik,
en
het college van burgemeester en wethouders van Medemblik,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 maart 2012 heeft het college het wijzigingsplan "Woning achter [locatie]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2012, waar [appellant] en anderen, bij monde van [appellant] en het college, vertegenwoordigd door B. Soldat, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting als partij gehoord [partij sub 1] en [partij sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde].
Overwegingen
1.    Het wijzigingsplan maakt het mogelijk het agrarische bedrijfsgebouw op het perceel [locatie] (hierna: het perceel) met de bestemming "Agrarische bedrijfsbebouwing II" te gebruiken ten behoeve van permanente bewoning.
Procedurele bezwaren
2.    [appellant] en anderen betogen dat ten onrechte in een brief van 27 maart 2012 waarin staat dat het wijzigingsplan is vastgesteld niet is medegedeeld dat beroep kan worden ingesteld tegen het wijzigingsplan.
De Afdeling overweegt dat deze beroepsgrond betrekking heeft op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
3.    [appellant] en anderen voeren voorts aan dat ten onrechte geen bezwarencommissie bij de procedure tot vaststelling van het wijzigingsplan is betrokken.
De Afdeling overweegt dat in artikel 2.7 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Twisk Bebouwde Kom" is bepaald dat het college de commissie moet horen over het wijzigingsplan. Deze procedureregel wijkt af van de in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) opgenomen procedureregels met betrekking tot wijziging van het bestemmingsplan. In deze bepaling is niet bepaald dat het college een commissie moet horen. Het ontwerpwijzigingsplan is ter inzage gelegd na 1 juli 2009, zodat op grond van artikel 9.1.5 van de Invoeringswet Wro artikel 3.9a van de Wro van toepassing is op het wijzigingsplan. De bepaling in artikel 2.7 dat de commissie moet worden gehoord is aldus niet meer van toepassing. Het betoog faalt.
4.    Verder voeren [appellant] en anderen aan dat ten onrechte geen hoorzitting is gehouden over het wijzigingsplan.
Uit de Wro, de Algemene wet bestuursrecht noch enige andere wettelijke bepaling vloeit de verplichting voort om degenen die schriftelijk een zienswijze naar voren hebben gebracht in de gelegenheid te stellen tot het geven van een mondelinge toelichting. [appellant] en anderen hebben geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan het college hiertoe niettemin uit een oogpunt van zorgvuldige besluitvorming had moeten overgaan.
5.    [appellant] en anderen voeren voorts aan dat de procedure tot vaststelling van een bestemmingsplan had moeten worden gevolgd, omdat de wijziging van het gebruik ingrijpend is.
De Afdeling overweegt dat het college ingevolge artikel 2.7 van de voorschriften van het bestemmingsplan bevoegd is het plan te wijzigen wat betreft een gebruik van gebouwen op de kaart bestemd tot agrarische bedrijfsbebouwing II voor woondoeleinden. De procedure tot vaststelling van een bestemmingsplan behoefde derhalve niet te worden gevolgd voor de wijziging van het gebruik op het perceel.
Inhoudelijk
6.    [appellant] en anderen betogen dat ten onrechte als gevolg van het wijzigingsplan een poort en een hekwerk zijn geplaatst die tot een aantasting van het beschermde dorpsgezicht hebben geleid. Zij wijzen erop dat de poort en het hekwerk zonder een omgevingsvergunning voor bouwen zijn opgericht.
6.1.    Volgens het college is voor de aanleg van een fietspad tussen het Coenplein en de Broerdijk op 2 maart 2010 een inmiddels een in rechte onaantastbaar geworden zijnde projectbesluit genomen dat onder meer een poort en een hekwerk langs het fietspad mogelijk maakt.
6.2.    De Afdeling overweegt dat niet het wijzigingsplan, maar het projectbesluit van 2 maart 2010 de poort en het hekwerk mogelijk maakt. Bovendien hebben [partij sub 1] en [partij sub 2] ter zitting toegelicht dat de poort en het hekwerk zijn opgericht vanwege de aanleg van het fietspad en niet vanwege de aan het perceel toe te kennen woonbestemming. Deze beroepsgrond heeft derhalve geen betrekking op het wijzigingsplan en kan reeds daarom niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
7.    [appellant] en anderen voeren voorts aan dat op andere percelen wijziging van het gebruik ten behoeve van permanente bewoning niet mogelijk is.
[appellant] en anderen hebben deze stelling niet nader geconcretiseerd met voorbeelden. Reeds daarom kan dit betoog niet slagen.
8.    [appellant] en anderen hebben zich voor het overige in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van hun zienswijze.
In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
9.    In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra    w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012
191-703.