ECLI:NL:RVS:2012:BY4398

Raad van State

Datum uitspraak
28 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201108150/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
  • M. van Hulst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarbij spoedeisende bestuursdwang is toegepast wegens het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009. Het college heeft op 10 januari 2011 besloten om bestuursdwang toe te passen, omdat op 31 december 2010 een huisvuilzak met afvalstoffen was aangetroffen naast een vuilcontainer, die tot de appellant te herleiden was door een medicijnverpakking met zijn naam en adres. De kosten van de bestuursdwang, € 115,00, zijn voor rekening van de appellant gesteld.

De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar op 24 juni 2011 niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft het college op 23 september 2011 het eerdere besluit ingetrokken en het bezwaar ongegrond verklaard. De appellant heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 28 september 2012 is de zaak behandeld, waarbij de appellant en een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet degene is die de aangetroffen huisvuilzak verkeerd ter inzameling heeft aangeboden. De Afdeling heeft geoordeeld dat de aangetroffen huisvuilzak tot de appellant kan worden herleid en dat hij de Afvalstoffenverordening heeft overtreden. Het beroep tegen het besluit van 24 juni 2011 is niet-ontvankelijk verklaard, en het beroep tegen het besluit van 23 september 2011 is ongegrond verklaard. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201108150/1/A4.
Datum uitspraak: 28 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 januari 2011 heeft het college zijn beslissing om op 31 december 2010 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het door [appellant] in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 (hierna: de Afvalstoffenverordening) en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2009 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 115,00) voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 24 juni 2011 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 23 september 2011 heeft het college het besluit van 24 juni 2011 ingetrokken en het bezwaar ongegrond verklaard.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [appellant] gereageerd op het besluit van 23 september 2011.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak met zaak nr.
201109327/1/A4gevoegd ter zitting behandeld op 28 september 2012, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. S. el Fizazi, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
Omvang van het geding
1.    Ingevolge de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht wordt het beroep mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van 23 september 2011.
Besluit van 24 juni 2011
2.    Niet gebleken is dat [appellant] nog belang heeft bij een beoordeling van het beroep voor zover dit is gericht tegen het ingetrokken besluit van 24 juni 2011. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen dat besluit.
Besluit van 23 september 2011
3.    Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het desbetreffende inzamelmiddel of de desbetreffende inzamelvoorziening of het desbetreffende brengdepot.
Ingevolge artikel 6, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit is het niet toegestaan afvalstoffen, grof huishoudelijk afval of grof tuinafval te plaatsen naast de inzamelvoorziening.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening wordt, indien degene die feitelijk handelt of heeft gehandeld in strijd met deze verordening ten aanzien van het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen onbekend is of onbekend is gebleven, de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid geacht te hebben gehandeld in strijd met de betreffende bepalingen in deze verordening.
Ingevolge het tweede lid geldt het bepaalde in het eerste lid niet indien deze persoon aantoont dat:
a. door hem voldoende zorg voor het milieu in acht is genomen; of
b. hij niet als overtreder kan worden aangemerkt.
4.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met afvalstoffen die op 31 december 2010 is aangetroffen op de openbare weg naast een vuilcontainer gelegen aan het Burgemeester Hoffmanplein ter hoogte van nummer […]. De huisvuilzak is volgens het college tot [appellant] te herleiden omdat daarin een medicijnverpakking is aangetroffen waarop zijn naam- en adresgegevens staan vermeld. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] deze huisvuilzak in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening in samenhang met artikel 6, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit ter inzameling heeft aangeboden.
5.    [appellant] betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de op 31 december 2010 aangetroffen huisvuilzak door hem naast de vuilcontainer ter inzameling is aangeboden. Dat daarin een medicijnverpakking is aangetroffen, waarop zijn naam- en adresgegevens staan vermeld, is onvoldoende om hem als overtreder te kunnen aanmerken. Hij wijst erop dat op 31 december 2010, op de locatie waar deze huisvuilzak is aangetroffen, tevens een enveloppe tussen afvalstoffen is aangetroffen waarop andere naam- en adresgegevens staan vermeld dan die van hem.
5.1.    Ten aanzien van de afvalstoffen, waartussen de enveloppe is aangetroffen, is op 31 december 2010 ook spoedeisende bestuursdwang toegepast. Het besluit van - eveneens - 10 januari 2011, waarin het college de beslissing daartoe op schrift heeft gesteld, heeft het college bij besluit van 10 augustus 2011 ingetrokken. Bij dat besluit van 10 januari 2011 was [belanghebbende] als overtreder aangemerkt. Aan de intrekking ervan heeft het college ten grondslag gelegd dat gebleken is dat tussen de afvalstoffen een enveloppe is aangetroffen waarop andere naam- en adresgegevens staan vermeld dan die van [belanghebbende], zodat niet kan worden aangetoond wie met betrekking tot die afvalstoffen de overtreder is.
5.2.    Als overtreder moet worden beschouwd degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk schendt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr.
200501068/1), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet voor personen voor wie het op grond van door hen geleverd tegenbewijs niet aannemelijk is dat zij het te handhaven voorschrift daadwerkelijk hebben geschonden.
5.3.     Uit het rapport met nr. 49326, dat aan het aan [appellant] gerichte besluit van 10 januari 2011 ten grondslag is gelegd, blijkt dat op 31 december 2010 om 13:55 uur een huisvuilzak is aangetroffen ter hoogte van het perceel aan het [locatie] en dat daarin een medicijnverpakking is aangetroffen waarop zijn naam- en adresgegevens staan vermeld.
Uit het rapport met nr. 49322, dat aan het ingetrokken besluit van 10 januari 2011 ten grondslag was gelegd, blijkt dat op 31 december 2010 om 13:57 uur restafval is aangetroffen ter hoogte van het perceel [locatie], dat tussen die afvalstoffen een brief is aangetroffen waarop de naam- en adresgegevens van [belanghebbende] staan vermeld en dat tevens tussen die afvalstoffen een enveloppe is aangetroffen waarop andere naam- en adresgegevens staan vermeld dan die van [belanghebbende].
5.4.    De Afdeling overweegt dat de aangetroffen huisvuilzak tot [appellant] kan worden herleid, nu daarin een medicijnverpakking is aangetroffen waarop zijn naam- en adresgegevens staan vermeld. Dit betekent dat hij kan worden geacht de Afvalstoffenverordening te hebben overtreden tenzij hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet degene is die de aangetroffen huisvuilzak verkeerd ter inzameling heeft aangeboden.
Voormelde enveloppe, waarop andere naam- en adresgegevens staan vermeld dan die van [appellant], is niet in deze huisvuilzak aangetroffen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet degene is die de aangetroffen huisvuilzak verkeerd ter inzameling heeft aangeboden. Het college heeft [appellant] terecht aangemerkt als overtreder.
De beroepsgrond faalt.
6.    Voorts betoogt [appellant] dat het college bij het besluit van 23 september 2011 zijn verzoek om vergoeding van de kosten, die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, ten onrechte heeft afgewezen.
6.1.    Artikel 7:15, tweede lid, van de Awb voorziet uitsluitend in de mogelijkheid van een vergoeding van kosten die in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs moesten worden gemaakt, indien het bezwaar leidt tot herroeping van het primaire besluit. Aangezien het bezwaar bij het besluit van 23 september 2011 ongegrond is verklaard heeft het college bij dat besluit terecht voormeld verzoek afgewezen.
De beroepsgrond faalt.
7.    Het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 23 september 2011, is ongegrond.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 24 juni 2011, niet-ontvankelijk;
II.    verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 23 september 2011, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, ambtenaar van staat.
w.g. Timmerman-Buck    w.g. Van Hulst
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012
402.