ECLI:NL:RVS:2012:BY4399

Raad van State

Datum uitspraak
28 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201109327/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
  • M. van Hulst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en vergoeding van kosten bij rechtsbijstand door familielid

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 10 januari 2011 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009. De kosten van deze bestuursdwang, ter hoogte van € 115,00, zijn voor rekening van de appellante. Op 10 augustus 2011 heeft het college het bezwaar van de appellante gegrond verklaard en het eerdere besluit ingetrokken. De appellante heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 28 september 2012 is de zaak behandeld, waarbij de appellante werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, haar zoon. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de appellante geen procesbelang heeft bij de beoordeling van haar beroep tegen het besluit van 10 augustus 2011, omdat dit besluit het eerdere besluit van 10 januari 2011 introk. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk verklaard.

Daarnaast heeft de appellante betoogd dat het college ten onrechte haar verzoek om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand heeft afgewezen. De Afdeling overweegt dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kosten voor rechtsbijstand alleen vergoed kunnen worden als het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Het college heeft gesteld dat de rechtsbijstand verleend door de gemachtigde, die tevens de zoon van de appellante is, niet kan worden aangemerkt als beroepsmatige rechtsbijstand, omdat zij tot dezelfde huishouding behoren. De Afdeling bevestigt dit standpunt en concludeert dat de rechtsbijstand niet op zakelijke basis is verleend. Daarom heeft het college het verzoek om vergoeding van kosten terecht afgewezen. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201109327/1/A4.
Datum uitspraak: 28 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 januari 2011 heeft het college zijn beslissing om op 31 december 2010 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het door [appellante] in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 115,00) voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 10 augustus 2011 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 10 januari 2011 ingetrokken.
Tegen het besluit van 10 augustus 2011 heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak met zaak nr.
201108150/1/A4gevoegd ter zitting behandeld op 28 september 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. S. el Fizazi, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
1.    Niet is gebleken dat [appellante] procesbelang heeft bij beoordeling van haar beroep voor zover dat is gericht tegen het besluit van 10 augustus 2011, in zoverre daarbij het tegen het besluit van 10 januari 2011 gerichte bezwaar gegrond is verklaard en dat besluit is ingetrokken. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.    [appellante] betoogt dat het college haar verzoek om vergoeding van de kosten, die zij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, wegens door [gemachtigde] verleende rechtsbijstand, ten onrechte heeft afgewezen bij het besluit van 10 augustus 2011.
2.1.    Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Ingevolge artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking hebben op onder meer de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
2.2.    Het college heeft zich bij het besluit van 10 augustus 2011 op het standpunt gesteld dat vanwege de familierelatie die [gemachtigde] en [appellante] hebben geen kosten wegens door een derde verleende beroepsmatige rechtsbijstand kunnen worden geacht te zijn gemaakt, die voor vergoeding in aanmerking komen.
2.3.    De Afdeling overweegt onder verwijzing naar haar uitspraak van 7 november 2012 in zaak nr.
201203778/1/A2dat wanneer rechtsbijstand is verleend door een persoon die een familierelatie heeft met degene aan wie die rechtsbijstand is verleend, dit niet betekent dat deze rechtsbijstand niet kan worden aangemerkt als door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Indien echter dit personen betreft die tot dezelfde huishouding behoren, wordt in beginsel aangenomen dat de verleende rechtsbijstand niet op zakelijke basis is verleend. Die rechtsbijstand kan dan niet worden aangemerkt als door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
2.4.     [gemachtigde] is de zoon van [appellante]. Gebleken is dat zij tot dezelfde huishouding behoren. Derhalve bestaat er een zodanig nauwe familierelatie tussen beiden dat in de bezwaarfase door [gemachtigde] geen rechtsbijstand op zakelijke basis kan worden geacht te zijn verleend aan [appellante]. Door [gemachtigde] in de bezwaarfase verleende rechtsbijstand kan dan ook niet worden aangemerkt als door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, zoals het college terecht heeft onderkend bij het bestreden besluit. Het college heeft het verzoek om vergoeding van de kosten daarom terecht afgewezen.
De beroepsgrond faalt.
3.    Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het besluit van 10 augustus 2011, in zoverre daarbij het tegen het besluit van 10 januari 2011 gerichte bezwaar gegrond is verklaard en dat besluit is ingetrokken;
II.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, ambtenaar van staat.
w.g. Timmerman-Buck    w.g. Van Hulst
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012
402.