201203053/1/R1.
Datum uitspraak: 28 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Bloemendaal,
het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal,
verweerder.
Bij besluit van 17 januari 2012 heeft het college het wijzigingsplan "Kinheimpark, 3e wijziging" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2012, waar het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. J.J.M.M. Vissers, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts zijn de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Uytendaal Vastgoed B.V. en Houtvaart Projectontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door [directeur] bij de vennootschappen, als partij gehoord.
1. Op de zitting van 15 juni 2012 in de voorlopige voorzieningenprocedure hebben [appellant] en anderen hun betoog dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde in de planregels dat de bedrijfsvoering van het bedrijf Lindeman beëindigd is, ingetrokken.
2. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij het college.
Van [appellant] en anderen hebben [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellante E], [appellante F], [appellante G], [appellante H], [appellante I], [appellante J], [appellante K] en [appellante L] geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij het college.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door [appellant] en anderen gestelde omstandigheid dat omwonenden niet persoonlijk geïnformeerd zijn over de terinzagelegging van het ontwerpplan. De kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpplan is in overeenstemming met
artikel 3:12, eerste lid, van de Awb gepubliceerd in het weekblad Zuid-Kennemerland. Het ontwerpplan heeft in overeenstemming met de artikelen 3:12 en 3:16 van de Awb ter inzage gelegen vanaf 12 oktober 2011 gedurende een periode van zes weken en belanghebbenden hebben gedurende die periode in overeenstemming met artikel 3:15 van de Awb zienswijzen naar voren kunnen brengen tegen het ontwerpplan. In de Wro, noch in enig ander wettelijk voorschrift is een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerpplan. Voorts is geen rechtvaardiging gelegen in de door [appellant] en anderen gestelde omstandigheid dat het weekblad Kennemerland-Zuid niet regelmatig in hun wijk wordt verspreid. Niet is gebleken dat de bezorging van het weekblad Kennemerland-Zuid in het algemeen zodanige gebreken vertoont dat de raad dit blad niet als middel ter kennisgeving had mogen gebruiken. Voorts heeft de raad ter zitting onweersproken te kennen gegeven dat dit blad op meerdere plaatsen gratis kan worden afgehaald.
Het beroep, voor zover ingesteld door de hiervoor vermelde personen, is niet-ontvankelijk.
3. Het wijzigingsplan heeft betrekking op het voormalig bedrijfsperceel van installatiebedrijf Lindeman aan de Kinheimweg 1 en 1a inclusief het achter de bebouwing gelegen binnenterrein. Het wijzigingsplan voorziet in het realiseren van drie woningen op het perceel.
4. [appellant] en anderen betogen dat de bekendmaking van het vastgestelde wijzigingsplan niet op correcte wijze heeft plaatsgevonden.
De Afdeling overweegt dat deze beroepsgrond betrekking heeft op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
5. [appellant] en anderen betogen voorts dat omwonenden niet geïnformeerd zijn en betrokken zijn bij de procedure tot vaststelling van het wijzigingsplan.
Zoals in overweging 3 is overwogen is de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpplan gepubliceerd in het weekblad Zuid-Kennemerland, heeft het ontwerpplan ter inzage gelegen vanaf 12 oktober 2011 gedurende een periode van zes weken en hebben belanghebbenden gedurende die periode zienswijzen naar voren kunnen brengen tegen het ontwerpplan. Er is derhalve voldaan aan de wettelijke vereisten ten aanzien van het informeren van belanghebbenden en het betrekken van hen bij de procedure tot vaststelling van het wijzigingsplan.
6. [appellant] en anderen betogen voorts dat de gemeenteraad ten onrechte niet is betrokken bij de procedure tot vaststelling van het wijzigingsplan.
De Afdeling overweegt dat de bevoegdheid tot vaststelling van het wijzigingsplan niet bij de raad, maar bij het college berust. In de Wro noch enig ander wettelijk voorschrift is een bepaling aan te wijzen die het college ertoe verplicht om de gemeenteraad te betrekken bij de procedure tot vaststelling van een wijzigingsplan.
7. [appellant] en anderen voeren aan dat ten onrechte de procedure tot verlening van een omgevingsvergunning voor de voorziene woningen is voortgezet zonder dat omwonenden in de gelegenheid zijn gesteld om hun visie naar voren te brengen.
Deze beroepgrond heeft geen betrekking op de procedure tot vaststelling van het wijzigingsplan en kan reeds daarom de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet aantasten.
8. Met het bestaan van een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Niet in geschil is dat wordt voldaan aan de bij het bestemmingsplan "Kinheimpark" gestelde voorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college van burgemeester en wethouders onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
9. [appellant] en anderen voeren aan dat de voorziene bebouwing niet passend is in de omgeving, omdat het bouwvolume zal toenemen, een grotere oppervlakte wordt bebouwd en de bouwhoogte te hoog is.
9.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de voorziene bebouwing passend is in de omgeving. Daarbij wijst het college erop dat de voorziene bebouwing minder ver op het achterliggende terrein komt te liggen dan de bestaande bebouwing in het plangebied.
9.2. De Afdeling is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene bebouwing passend is in de omgeving. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de voorziene bebouwing aansluit op de naastgelegen bestaande bebouwing. Voorts is ter zitting naar voren gekomen dat het bouwvlak voor de voorziene bebouwing aan de zijde van het achterliggende terrein kleiner is dan het bouwvlak voor het perceel in het bestemmingsplan. Verder zijn de toegestane maximale goothoogten van 7 en 10 m in het bestemmingsplan voor het bouwvlak ter plaatse van de voorziene woningen verlaagd tot 4 en 6 m in het wijzigingsplan. Ook blijkt uit het verhandelde ter zitting dat de inhoud van de bestaande bebouwing op het perceel Kinheimweg 1 en 1a 2.500 m³ bedraagt. Iedere voorziene woning zal een inhoud hebben van ongeveer 600 m³, zodat ook het totale volume aan bebouwing afneemt.
10. [appellant] en anderen voeren verder aan dat het plan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen.
10.1. Volgens het college zullen in overeenstemming met de planvoorschriften van het bestemmingsplan vier parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Voorts biedt het terrein aan de achterzijde van de voorziene woningen volgens het college voldoende ruimte om meer parkeerplaatsen te realiseren.
10.2. Ingevolge artikel 13, lid 13.7, onder a, van de planvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan "Kinheimpark" moet in het wijzigingsplan een parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per woning worden aangehouden, zodat ten behoeve van het wijzigingsplan vier parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. In de plantoelichting staat dat drie parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd worden en één aan de openbare weg. Hoewel dus aan de wijzigingsvoorwaarde voor het parkeren wordt voldaan, neemt dit niet weg dat het college moet nagaan of wijziging van de bestemming in het licht van gewijzigde inzichten of omstandigheden nog ruimtelijk aanvaardbaar is. Niet in geschil is dat volgens de huidige CROW-normen met 1,7 - 1,8 parkeerplaats per woning gerekend moet worden, zodat het totale aantal benodigde parkeerplaatsen vijf bedraagt. Uit de stukken blijkt dat op het terrein achter de voorziene woningen voldoende ruimte is voor extra parkeerplaatsen. Voorts hebben Uytendaal Vastgoed en Houtvaart Projectontwikkeling ter zitting verklaard dat zij bereid zijn zo nodig op dit terrein een extra parkeerplaats te realiseren. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat voldoende parkeerplaatsen ten behoeve van de in het wijzigingsplan voorziene bebouwing beschikbaar zullen zijn.
11. [appellant] en anderen betogen dat als gevolg van het plan ten onrechte een achterom zal verdwijnen. Volgens hen is als gevolg van verjaring een recht van overpad ten aanzien van de achterom ontstaan.
11.1. Volgens het college is er geen recht op overpad en is het gebruik van de achterom gestuit. Verder is het volgens het college uit stedenbouwkundig oogpunt wenselijk om de bebouwing te laten aansluiten op de perceelsgrenzen.
11.2. De Afdeling is van oordeel dat het college in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang om uit stedenbouwkundig oogpunt de bebouwing te laten aansluiten op de perceelsgrenzen dan aan het belang dat [appellant] en anderen bij het gebruik van de achterom hebben. Voor zover [appellant] en anderen betogen dat een recht op overpad ten aanzien van de achterom aan de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan in de weg staat, wordt overwogen dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat een dergelijk recht bestaat. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat privaatrechtelijke belemmeringen in de weg staan aan de uitvoerbaarheid van het plan.
12. [appellant] en anderen betogen voorts dat het wijzigingsplan in strijd is met het bestemmingsplan "Bloemendaal 2012", dat in voorbereiding was ten tijde van de vaststelling van het wijzigingsplan.
De Afdeling overweegt dat een wijzigingsplan dient te voldoen aan de wijzigingsvoorwaarden in het plan waarop het is gebaseerd, in dit geval het bestemmingsplan "Kinheimpark". Het wijzigingsplan hoeft niet in overeenstemming te zijn met het bestemmingsplan "Bloemendaal 2012".
13. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep, voor zover ontvankelijk, is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep, voor zover ingesteld door [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellante E], [appellante F], [appellante G], [appellante H], [appellante I], [appellante J], [appellante K] en [appellante L], niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012