201210043/1/A1 en 201210043/2/A1.
Datum uitspraak: 23 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb) en (met toepassing van artikel 8:86 van die wet) op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 september 2012 in de zaken nrs. 12/1099 en 12/1130 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland.
Bij besluit van 30 mei 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor een uitbreiding aan de achterzijde van de woning op het perceel [locatie] te Berkel en Rodenrijs (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 januari 2012 heeft, voor zover thans van belang, heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. E.F.J.A.M. de Wit en P.A.M. Kilsdonk, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. el Hachmioui en M.R. Oosterhuis, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder] gehoord.
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Daartoe wordt mede in aanmerking genomen dat bij de brief, waarbij [appellant] om het treffen van een voorlopige voorziening heeft verzocht, tevens zijn gronden van het hoger beroep zijn aangevuld.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de adviezen van de welstandscommissie Stichting "Dorp, Stad & Land" (hierna: de welstandscommissie) van 28 april, 22 augustus en 16 januari 2011 zodanige gebreken vertonen, dat het college die niet aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Hij verwijst daarbij naar het door hem overgelegde bericht van de welstandscommissie van de gemeente Zoetermeer van 12 april 2012 dat de karakteristiek van de woning op het perceel door realisering van het bouwplan onevenredig zou worden aangetast.
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 6 mei 2009 in zaak nr.
200804977/1), mogen burgemeester en wethouders, hoewel zij niet aan een welstandsadvies zijn gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hen berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat zij dit niet - of niet zonder meer - aan hun oordeel omtrent de welstand ten grondslag hebben mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders, indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een tegengesteld bericht overlegt van een andere deskundige, dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
2.2. De welstandscommissie heeft in de adviezen van 28 april en 22 augustus 2011 geoordeeld dat het bouwplan aan de geldende criteria van de welstandsnota voldoet. Op 24 november 2011 heeft [vergunninghouder] het bouwplan zodanig aangepast, dat de bouwmassa wat betreft de breedte, hoogte en diepte aan de voorschriften van het bestemmingsplan "Lint-Zuid" voldoet. De welstandscommissie heeft ten aanzien van deze wijzigingen op 16 april 2012 positief advies uitgebracht. [appellant] heeft een bericht overgelegd van de welstandscommissie van de gemeente Zoetermeer van 12 april 2012. Bij brief van 20 juni 2012 heeft de welstandscommissie daarop inhoudelijk gereageerd en het positieve advies gehandhaafd.
In het door [appellant] aangevoerde kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de welstandsadviezen zodanige gebreken vertonen, dat het college die niet aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Dat in het bericht van de welstandscommissie van de gemeente Zoetermeer een andere visie op het bouwplan wordt gegeven dan die van de welstandscommissie, brengt niet mee dat het bouwplan in strijd is met de geldende welstandscriteria. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat niet is gesteld dat in de door het college gevolgde welstandsadviezen van een onjuiste feitelijke situatie wordt uitgegaan, niet in geschil is dat de welstandscommissie aan de juiste criteria heeft getoetst en die criteria naar hun aard niet in de weg staan aan uiteenlopende waarderingen van het bouwplan.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2012