201204356/1/A2.
Datum uitspraak: 28 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Utrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 15 maart 2012 in zaak nr. 10/3609 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 19 juni 2009 heeft de Belastingdienst het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag 2008 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 30 september 2010 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij besluit van 15 oktober 2010 heeft de Belastingdienst het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag 2008 op € 9.306 gesteld
Bij besluit van 10 oktober 2011 heeft de Belastingdienst kennelijk het besluit van 30 september 2010 ingetrokken en het door [appellante] tegen het besluit van 19 juni 2009 gemaakte bezwaar alsnog ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 maart 2012 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het beroep tegen dat laatste besluit ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft gerepliceerd.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen daartoe toestemming hadden verleend, heeft de Afdeling bepaald dat behandeling van de zaak ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover thans van belang, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het gastouderopvang betreft die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 56, tweede lid, voor zover thans van belang, is artikel 52 van overeenkomstige toepassing op de houder van een gastouderbureau.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. [appellante] heeft bij haar aanvraag onder meer opgegeven dat zij gebruik maakt van gastouderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau] te Gorinchem. In verband met die aanvraag heeft de Belastingdienst haar over 2008 voorschotten verstrekt.
Aan het besluit van 10 oktober 2011 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat [gastouderbureau] vanaf 20 oktober 2008 niet langer in Gorinchem is geregistreerd en [appellante] geen akte van een overeenkomst tussen haar en [gastouderbureau] heeft overgelegd.
3. [appellante] beoogt kennelijk te betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst het besluit om over heel 2008 voorschotten kinderopvangtoeslag terug te vorderen niet toereikend heeft gemotiveerd, nu zij vanaf oktober 2008 geen gebruik meer heeft gemaakt van kinderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau] in Gorinchem en vanaf die dag ook geen kinderopvangtoeslag meer heeft ontvangen.
3.1. Dat betoog kan, wat daar verder van zij, niet leiden tot het door [appellante] daarmee beoogde resultaat. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in deze procedure slechts het besluit tot herziening van het voorschot kinderopvangtoeslag 2008 ter beoordeling voorligt en niet de mogelijke terugvordering van teveel betaalde voorschotten.
4. In hoger beroep heeft [appellante] nog een akte van een overeenkomst gastouderopvang met [gastouderbureau] te Gorinchem voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2008 overgelegd. Zij betoogt dat zij hiermee aannemelijk gemaakt heeft dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, tussen haar en [gastouderbureau] een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, bestond, zodat het voorschot kinderopvangtoeslag 2008 ten onrechte op nihil is gesteld.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 19 oktober 2011 in zaak nr.
201102492/1/H2), bestaat geen aanspraak op voorschot kinderopvangtoeslag, indien geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, de basis voor de kinderopvang vormt. Dit betekent, gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, van de Awir, dat degene die aanspraak maakt op een voorschot kinderopvangtoeslag dat aan de hand van een akte van de desbetreffende overeenkomst met de houder moet aantonen.
De door [appellante] overgelegde akte van een overeenkomst met gastouderbureau [gastouderbureau] in Gorinchem leidt niet tot het oordeel dat de Belastingdienst ten onrechte niet heeft aangenomen dat in 2008 ten behoeve van haar kinderopvang door tussenkomst van een gastouderbureau op basis van een overeenkomst heeft plaatsgevonden. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat [appellante] in het bij de rechtbank ingediende aanvullend beroepschrift van 30 november 2011 weliswaar gesteld heeft dat zij een overeenkomst met het gastouderbureau heeft gesloten, doch ook dat dit mondeling is gebeurd en dat dit ook mogelijk was, omdat een overeenkomst in beginsel vorm vrij is. Dat zij, naar zij thans aanvoert, aldus niet heeft gesteld dat zij geen schriftelijke overeenkomst heeft gesloten, maar zich alleen niet kon herinneren een akte van een overeenkomst getekend te hebben, doet, gelet op het voormelde aanvullend beroepschrift, daar niet aan af.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012