ECLI:NL:RVS:2012:BY4443

Raad van State

Datum uitspraak
28 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201106264/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hogere geluidgrenswaarden vastgesteld voor bestemmingsplan in Lochem

In deze zaak heeft de Raad van State op 28 november 2012 uitspraak gedaan over het beroep van de besloten vennootschap Hendrix UTD B.V. tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lochem. Het college had op 8 maart 2011 hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vastgesteld voor de gevels van 290 woningen in het kader van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Hanzeweg e.o.'. Hendrix UTD stelde beroep in tegen dit besluit, waarbij zij betoogde dat het college ten onrechte hogere geluidgrenswaarden had vastgesteld en onvoldoende onderzoek had gedaan naar geluidreducerende maatregelen.

De Raad van State oordeelde dat het college terecht gebruik had gemaakt van artikel 110a van de Wet geluidhinder (Wgh) om hogere geluidgrenswaarden vast te stellen. De Afdeling bestuursrechtspraak concludeerde dat de beroepsgronden van Hendrix UTD faalden, onder andere omdat de wetgeving het college de bevoegdheid gaf om hogere waarden vast te stellen voor nieuw te bouwen en nog niet geprojecteerde woningen. Ook werd vastgesteld dat het college voldoende onderzoek had gedaan naar de mogelijkheden voor geluidreductie en dat de argumenten van Hendrix UTD niet overtuigend waren.

De Raad van State verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigde de bevoegdheid van het college om hogere geluidgrenswaarden vast te stellen in het kader van het bestemmingsplan, en onderstreepte de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen bij de vaststelling van dergelijke waarden.

Uitspraak

201106264/1/R2.
Datum uitspraak: 28 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hendrix UTD B.V. (hierna: Hendrix UTD), gevestigd te Boxmeer,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Lochem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2011 heeft het college krachtens artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevels van 290 woningen vastgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Hanzeweg e.o." in de gemeente Lochem.
Tegen dit besluit heeft Hendrix UTD beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
Het college heeft zijn zienswijze daarop naar voren gebracht.
Hendrix UTD en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2012, waar Hendrix UTD, vertegenwoordigd door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, bijgestaan door ing. H. Wijnmaalen, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.P. Terwindt en mr. M.H.J. van Driel, beiden advocaat te Amsterdam, ing. G.J.M. Gilissen en ing. G.H. Hiddink, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door ing. B.H. Willighagen en ir. B. Hoekstra, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    In verband met de vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Hanzeweg e.o." heeft het college hogere geluidgrenswaarden vastgesteld voor 280 woningen die door toepassing van een in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt en voor 10 bestaande bedrijfswoningen die door het bestemmingsplan buiten het gezoneerde industrieterrein komen te liggen.
2.    Ter zitting heeft Hendrix UTD haar beroepsgronden over cumulatieve geluidbelasting en over scheepvaartlawaai ingetrokken.
3.    Hendrix UTD betoogt dat het college teneinde hogere geluidgrenswaarden te kunnen vaststellen voor nog te projecteren woningen ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 59 van de Wgh. Zij voert daartoe aan dat bij wijziging van de zone, zoals in dit geval, artikel 55 van toepassing is, maar dat deze bepaling geen betrekking heeft op nog niet geprojecteerde woningen.
3.1.    Ingevolge artikel 55, eerste lid, van de Wgh kan bij wijziging van een bestaande zone of bij vaststelling van een bestemmingsplan voor gronden die krachtens die vaststelling deel blijven uitmaken van de bestaande zone met betrekking tot de woningen in dat gebied, de waarde van de op grond van artikel 53, tweede lid, geldende ten hoogste toelaatbare geluidbelasting worden gewijzigd.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, zijn met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting, vanwege een industrieterrein, van de gevel van binnen de zone nieuw te bouwen en nog niet geprojecteerde woningen, de artikelen 44 en 45 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de vast te stellen waarde 55 dB(A) niet te boven mag gaan.
Ingevolge artikel 44 is de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege het betrokken industrieterrein, van de gevel van woningen binnen een krachtens artikel 40 vast te stellen zone, behoudens artikel 45, 50 dB(A).
Ingevolge artikel 45, eerste lid, kan voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidbelasting, bedoeld in artikel 44, een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde voor geprojecteerde woningen 55 dB(A) en voor aanwezige of in aanbouw zijnde woningen 60 dB(A) niet te boven mag gaan.
3.2.    Artikel 59, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 45, eerste lid, van de Wgh maakt het vaststellen van hogere geluidgrenswaarden vanwege industrielawaai voor binnen de zone nieuw te bouwen en nog niet geprojecteerde woningen mogelijk.
De tekst van artikel 59, de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling, noch de systematiek of de doelstelling van de Wgh geeft aanleiding voor de door Hendrix UTD voorgestane uitleg dat deze bepaling niet van toepassing is op een bestemmingsplan dat nieuw te bouwen en nog niet geprojecteerde woningen mogelijk maakt op gronden die krachtens hetzelfde bestemmingsplan deel gaan uitmaken van de zone. Bij die uitleg zou niettemin hetzelfde planologische resultaat kunnen worden bereikt door eerst bij bestemmingsplan de zone uit te breiden om vervolgens bij herziening van dat plan aldaar nieuw te bouwen en nog niet geprojecteerde woningen mogelijk te maken. Niet valt in te zien dat de wetgever heeft willen beletten dat hetgeen met twee opeenvolgende planologische besluiten kan worden bereikt, met één planologisch besluit wordt bereikt.
De beroepsgrond faalt.
4.    Hendrix UTD betoogt dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar geluidreducerende maatregelen. Zij voert hiertoe in het bijzonder aan dat het college niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom geluidschermen op stedenbouwkundige bezwaren stuiten, nu deze ook transparant kunnen worden uitgevoerd.
4.1.    Ingevolge artikel 110a, eerste lid, van de Wgh zijn burgemeester en wethouders binnen de grenzen van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover hier van belang, vindt het eerste  slechts toepassing indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege het industrieterrein van de gevel van de betrokken woningen tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
4.2.    Aan het bestreden besluit is het akoestisch onderzoek van Alcedo, nummer 20011057.R01.V04, van 15 februari 2011 ten grondslag gelegd (hierna: het geluidonderzoek). Daarin is onderzocht of maatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelasting vanwege industrielawaai te reduceren tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevels van de betrokken woningen. In het geluidonderzoek wordt geconcludeerd dat bronmaatregelen niet doeltreffend zijn en dat overdrachtsmaatregelen op stedenbouwkundige bezwaren stuiten. Daarbij is in aanmerking genomen dat industrielawaai al zoveel mogelijk is beperkt door actualisering van aan milieuvergunningen verbonden geluidvoorschriften.
Ten aanzien van het betoog van Hendrix UTD dat niet inzichtelijk is gemaakt dat geen transparante geluidschermen kunnen worden toegepast, brengt het college naar voren dat geluidschermen teneinde voldoende doeltreffend te kunnen zijn een dermate hoogte zouden moeten krijgen dat deze, ook wanneer ze gedeeltelijk transparant worden uitgevoerd, mede gelet op de doelstellingen van het masterplan "Etalage naar de toekomst", op stedenbouwkundige en landschappelijke bezwaren stuiten.
Hendrix UTD heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar geluidreducerende maatregelen en daarom geen toepassing mocht geven aan de bevoegdheid tot het vaststellen van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting.
De beroepsgrond faalt.
5.    Hendrix UTD betoogt dat de vaststelling van hogere geluidgrenswaarden in strijd is met het gemeentelijke geluidbeleid zoals vastgelegd in de nota "Geluid in Lochem" van maart 2007 (hierna: de geluidnota).
Zij voert daartoe aan dat dit beleid inhoudt dat de vaststelling van hogere geluidgrenswaarden vanwege industrielawaai slechts mogelijk is indien de betreffende woningen tenminste één zogenoemde geluidluwe gevel hebben.
Voorts voert zij aan dat volgens dit beleid een waarde hoger dan 53 dB(A) slechts kan worden vastgesteld indien de verblijfsruimten en buitenruimten niet aan de uitwendige scheidingsconstructie worden gesitueerd waar de hoogste geluidbelasting optreedt.
5.1.    In het zonebeheerplan van 8 maart 2011 is vermeld dat dit plan voor zover het de industrielawaaiaspecten van onder andere industrieterrein Hanzeweg betreft de geluidnota vervangt. Het zonebeheerplan kent niet de in de geluidnota opgenomen voorwaarden voor toepassing van de bevoegdheid tot vaststelling van hogere geluidgrenswaarden in verband met industrielawaai.
Het betoog faalt.
6.    Hendrix UTD betoogt dat voor de in de geluidzone van het industrieterrein toegestane kantoren ten onrechte geen hogere geluidgrenswaarden zijn vastgesteld.
6.1.    Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 1.28, van de planregels wordt onder kantoor verstaan: een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting is bedoeld voor het bedrijfsmatig uitoefenen van administratieve werkzaamheden ten behoeve van derden.
6.2.    Ingevolge artikel 1 van de Wgh, zoals dit luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop rustende bepalingen verstaan onder: andere geluidgevoelige gebouwen:
1e. onderwijsgebouwen;
2e. ziekenhuizen en verpleeghuizen;
3e. bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere gezondheidszorggebouwen dan bedoeld onder 2e;
delen van het gebouw die niet zijn bestemd voor geluidgevoelige onderwijsactiviteiten maken voor de toepassing van deze wet geen deel uit van een onderwijsgebouw.
6.3.    Kantoren als bedoeld in de planregels worden in de Wgh niet als geluidgevoelige gebouwen aangemerkt waarvoor hogere geluidgrenswaarden kunnen worden vastgesteld, zodat het college daarvoor terecht geen hogere grenswaarden heeft vastgesteld.
De beroepsgrond faalt.
7.    Het beroep is ongegrond.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek    w.g. Van Baaren
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012
579.