201202708/1/A4.
Datum uitspraak: 28 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Rotterdam,
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Bij besluit van 9 januari 2012 heeft het college zijn beslissing om op 30 december 2011 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het door [appellant A] in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2009 aanbieden van afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 115,00) voor rekening van [appellant A] komen.
Bij besluit van 10 januari 2012 heeft het college zijn beslissing om op 30 december 2011 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het door [appellant B], de echtgenote van [appellant A], in strijd met de Afvalstoffenverordening en het Uitvoeringsbesluit aanbieden van afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 115,00) voor rekening van [appellant B] komen.
Bij besluit van 27 februari 2012 heeft het college de bezwaren tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
Bij afzonderlijke besluiten van 24 april 2012 heeft het college het besluit van 27 februari 2012 ingetrokken. Bij besluit met kenmerk A.B.2012.4.01264/AB heeft het college het bezwaar van [appellant A] tegen het besluit van 9 januari 2012 ongegrond verklaard. Bij besluit met kenmerk A.B.2012.4.01262/AB heeft het college het bezwaar van
[appellant B] tegen het besluit van 10 januari 2012 opnieuw ongegrond verklaard.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant A] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2012, waar het college, vertegenwoordigd door A. Dinç, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Ontvankelijkheid beroep tegen besluit 27 februari 2012
1. Voor zover het beroep zich richt tegen het besluit op bezwaar van 27 februari 2012 wordt overwogen dat dit besluit op 24 april 2012 is ingetrokken. Aangezien bij de nieuwe besluiten op bezwaar niet aan de bezwaren is tegemoetgekomen, wordt het beroep, gelet op de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), geacht mede een beroep tegen deze besluiten in te houden.
Niet is gebleken dat [appellant A] en [appellant B] nog belang hebben bij een uitspraak op het beroep tegen het ingetrokken besluit. Het beroep wordt in zoverre niet-ontvankelijk verklaard.
Omvang beroep tegen besluiten 24 april 2012
2. De Afdeling gaat ervan uit dat het beroep, voor zover ingediend door [appellant A], uitsluitend ziet op het besluit op bezwaar met kenmerk A.B.2012.4.01264/AB en het beroep, voor zover ingediend door [appellant B], uitsluitend op het besluit op bezwaar met kenmerk A.B.2012.4.01262/AB.
3. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel, de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, wordt, indien degene die feitelijk handelt of heeft gehandeld in strijd met deze verordening ten aanzien van het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen onbekend is of onbekend is gebleven, de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid geacht te hebben gehandeld in strijd met de betreffende bepalingen in deze verordening.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel geldt het bepaalde in het eerste lid niet indien deze persoon aantoont dat:
a. door hem voldoende zorg voor het milieu in acht is genomen; of
b. hij niet als overtreder kan worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 6, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit is het niet toegestaan afvalstoffen, grof huishoudelijk afval of grof tuinafval te plaatsen naast de inzamelvoorziening.
4. Vaststaat dat op 30 december 2011 twee vuilniszakken zijn aangetroffen naast de vulopening van de huisvuilcontainer ter hoogte van nummer 85 van de Volmarijnstraat te Rotterdam. Vaststaat tevens dat in de ene vuilniszak een poststuk is aangetroffen met de naam- en adresgegevens van [appellant A] en in de andere vuilniszak een poststuk is aangetroffen met de naam- en adresgegevens van [appellant B]. Het college heeft ten aanzien van beide vuilniszakken spoedeisende bestuursdwang toegepast omdat volgens het college beide vuilniszakken in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening en artikel 6, vijfde lid, het Uitvoeringsbesluit zijn aangeboden.
5. [appellant A] en [appellant B] betogen dat het college ten onrechte tweemaal bestuursdwang heeft toegepast.
5.1. Het college is er in de bestreden besluiten vanuit gegaan dat het gaat om twee separate overtredingen en heeft daarom tweemaal bestuursdwang toegepast. Volgens het college wordt per situatie beoordeeld of het gaat om één of meer overtredingen en in dit geval is elke vuilniszak afzonderlijk verkeerd aangeboden.
5.2. Voor zover [appellant A] en [appellant B] beogen te betogen dat het plaatsen van twee vuilniszakken naast de container niet twee separate overtredingen betreft maar slechts één overtreding, overweegt de Afdeling als volgt.
Het in overeenstemming met de Afvalstoffenverordening en het Uitvoeringsbesluit aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling veronderstelt dat deze afvalstoffen in dit geval bijeen en gebundeld worden aangeboden, bijvoorbeeld in de vorm van een vuilniszak. Derhalve heeft het college thans terecht per gebundelde hoeveelheid huishoudelijke afvalstoffen een overtreding aanwezig geacht. Nu het hier twee overtredingen betreft, was het college bevoegd tweemaal bestuursdwang toe te passen en is het verbod van cumulatie van twee herstelsancties ten aanzien van één overtreding niet aan de orde.
5.3. Voor zover [appellant A] en [appellant B] het niet redelijk achten dat het college tweemaal spoedeisende bestuursdwang heeft toegepast, omdat zij samen een huishouding voeren, overweegt de Afdeling dat, zoals zij eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr.
200501068/1), in de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Eén van de vuilniszakken is herleidbaar tot [appellant A] en de andere tot [appellant B]. Beiden moeten derhalve worden beschouwd als overtreder. De omstandigheid dat zij samen een huishouding voeren, maakt niet dat het college om die reden niet in redelijkheid tweemaal handhavend heeft kunnen optreden.
6. [appellant A] en [appellant B] betogen voorts dat kostenverhaal niet redelijk is. Zij voeren tevens aan dat het bedrag van € 115,00 niet overeenkomt met de werkelijke kosten van verwijdering van een vuilniszak. Volgens hen bevat het bedrag, gezien de hoogte, een boetecomponent.
6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat hij in redelijkheid de kosten die gemoeid zijn met de toepassing van bestuursdwang ten laste van hen heeft kunnen laten komen.
6.2. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
6.3. In artikel 5:25 van de Awb is neergelegd dat bestuursdwang en kostenverhaal als regel samengaan. Voor het maken van een uitzondering kan in bijzondere omstandigheden aanleiding bestaan. In de omstandigheid dat [appellant A] en [appellant B] samen een huishouding voeren, heeft het college geen aanleiding hoeven te zien voor het oordeel dat de kosten van de toegepaste bestuursdwang in redelijkheid niet of niet geheel voor hun rekening konden komen.
Bij de in bezwaar gehandhaafde besluiten zijn de kosten van de uitgeoefende bestuursdwang bepaald op € 115,00. Wat betreft de hoogte van dit bedrag per verwijderde vuilniszak, wordt overwogen dat slechts beoordeeld moet worden of dit bedrag overeenkomt met de werkelijke kosten die gemoeid gaan met de uitgeoefende bestuursdwang.
Ter zitting heeft het college toegelicht dat dit bedrag de werkelijke kosten van de bestuursdwang betreft en dat het uit verschillende onderdelen bestaat. Zo behoren niet slechts de kosten van de feitelijke verwijdering van de vuilniszakken tot de werkelijke kosten, maar bijvoorbeeld ook de bestede tijd door de ambtenaar ter plaatse. Het bedrag dat het college heeft verhaald bevat, anders dan [appellant A] en [appellant B] veronderstellen, geen onderdeel dat als boetecomponent moet worden aangemerkt.
Hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het college niet in redelijkheid de kosten heeft verhaald.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het besluit op bezwaar van 27 februari 2012 met kenmerk A.B.2012.4.01262/01264/AB;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012