201204432/1/A1.
Datum uitspraak: 28 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VDB Dienstverlening B.V., gevestigd te Renswoude,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2012 in zaken nrs. 11/5331 en 11/5333 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Scherpenzeel.
Bij besluit van 24 mei 2011 heeft het college VDB Dienstverlening gelast de huisvesting van (tijdelijke) buitenlandse werknemers op het perceel Holleweg 16 te Scherpenzeel te beëindigen.
Bij besluit van 15 november 2011 heeft het college het door VDB Dienstverlening daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 maart 2012 heeft de voorzieningenrechter het door VDB Dienstverlening daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft VDB Dienstverlening hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
VDB Dienstverlening heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2012, waar VDB Dienstverlening, vertegenwoordigd door mr. B.H.M. Karens, advocaat te Ede, en het college, vertegenwoordigd door E. Hassink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling in de brief van VDB Dienstverlening van 25 oktober 2012 aanleiding gezien het onderzoek te heropenen. Het college is in de gelegenheid gesteld op de brief van VDB Dienstverlening te reageren.
Met toestemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting.
1. Ingevolge het bestemmingsplan "Scherpenzeel DORP 1993, fase 2, Hogekamp-Oost" rust op het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met subbestemming "Bds (dans- en sportschool)" en de nadere aanwijzing "d" (dienstwoning).
Ingevolge artikel 17, eerste lid, onder b, van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor gebouwen ten behoeve van industriële bedrijven en groothandelsbedrijven alsmede dans- en sportscholen annex fitnesscentra.
Ingevolge het derde lid, onder A, onderdeel 1, is op gronden met de nadere aanwijzing "d" slechts één dienstwoning met de daarbij behorende erven en bijgebouwen toegestaan.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, is het verboden om, voor zover hier van belang, gebouwen te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
2. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat de huisvesting van 20 werknemers niet in overeenstemming is met de op het perceel rustende bestemming. Dat het bestemmingsplan een dienstwoning toestaat, leidt niet tot een ander oordeel, omdat een dienstwoning ingevolge de planvoorschriften bestemd is voor één of meer personen, wiens of wier huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is, en de aanwezigheid van de werknemers in dit geval niet noodzakelijk is. Hetgeen VDB Dienstverlening voor het overige heeft aangevoerd met betrekking tot de vraag of sprake is van strijd met het bestemmingsplan, betreft een herhaling van hetgeen zij in beroep heeft aangevoerd en waar de voorzieningenrechter gemotiveerd op is ingegaan. VDB Dienstverlening heeft niet aangevoerd waarom het oordeel van de voorzieningenrechter in zoverre onjuist zou zijn.
3. VDB Dienstverlening betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat zij geen gebruiker is van het pand op het perceel en zij derhalve niet als overtreder kan worden aangemerkt.
3.1. Het ligt op de weg van het college om de vereiste feiten ter vaststelling van het overtrederschap naar voren te brengen. Het is vervolgens aan VDB Dienstverlening om deze feiten, indien daartoe aanleiding bestond, te weerleggen. Bij het ontbreken daarvan dient in beginsel van de feiten, zoals door het college vastgesteld, te worden uitgegaan.
3.2. Het college heeft onderzoek gedaan naar de feiten. Daartoe zijn onder meer bezoeken gebracht aan het pand op 26 september 2011 en 4 oktober 2011. Daarvan is verslag gedaan in bezoekmemo's. Bij de bezoekmemo's zijn de tijdens die bezoeken gemaakte foto's gevoegd. Tevens zijn bij een bezoek op 18 oktober 2011 foto's gemaakt. In de bezoekmemo's is vermeld dat het pand wordt bewoond door buitenlandse werknemers (Polen), die aan de controleur meedeelden dat ze in dienst zijn bij [persoon]. Door de controleur is opgemerkt dat hem niet bekend is bij welke BV. Voorts is vermeld dat twee auto's van VDB Dienstverlening voor het pand stonden, koelkasten en televisies waren voorzien van de letters VDB en de kamernummers zijn voorzien van het logo van VDB Dienstverlening. Uit de foto's bij de bezoekmemo's blijkt dat in het pand verschillende slaapvertrekken waren ingericht en op de deuren van die slaapvertrekken een kamernummerbordje was aangebracht met het logo van VDB Dienstverlening. Op de op 18 oktober 2011 gemaakte foto's is een in het pand aan een muur bevestigde plattegrond van het pand zichtbaar en een bord met instructies in onder andere het Pools over de handelwijze in geval van brand of een bedrijfsongeval. Op deze plattegrond en het bord zijn het logo van de VDB Dienstverlening, de naam VDB en het adres van VDB Dienstverlening vermeld.
Het college heeft VDB Dienstverlening bij brief van 20 oktober 2011 in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.
In het besluit op bezwaar heeft het college zich, onder verwijzing naar onder meer zijn brief van 20 oktober 2011, op het standpunt gesteld dat onder deze omstandigheden moet worden aangenomen dat de huisvesting van buitenlandse werknemers in het pand op het perceel, in strijd is met het bestemmingsplan en dat VDB dienstverlening overtreder is van de bestemmingsplanbepalingen.
3.3. Hoewel VDB Dienstverlening terecht betoogt dat het door de voorzieningenrechter genoemde ambtelijk verslag van 28 december 2011 niet aan het besluit op bezwaar ten grondslag is gelegd, heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat het college met de door hem overgelegde bezoekmemo's en foto's voldoende heeft onderbouwd dat VDB Dienstverlening de desbetreffende werknemers huisvest in het gebouw op het perceel en daarmee gebruiker is van het gebouw. Hij heeft voorts terecht overwogen dat VDB Dienstverlening er niet in is geslaagd dit vermoeden te ontkrachten.
Hoewel, zoals VDB Dienstverlening betoogt, de omstandigheid dat een medewerker van VDB Dienstverlening de controleurs van de gemeente bij een bezoek aan het pand vergezelde niet zonder meer betekent dat VDB Dienstverlening als gebruiker dient te worden aangemerkt, nu de last aan haar is gericht en zij de controleurs daarom vergezelde, heeft VDB Dienstverlening, zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen, geen afdoende verklaring kunnen geven voor de omstandigheden dat zich op veel plaatsen in het gebouw door haar gewaarmerkte apparatuur en bordjes bevinden zijn en dat auto's van VDB Dienstverlening voor het pand stonden.
Wat betreft het betoog van VDB Dienstverlening dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat zij niet heeft gereageerd op de brief van het college van 20 oktober 2011, wordt overwogen dat in de brief van VDB Dienstverlening van 8 november 2011 slechts is vermeld dat zij zich zal beraden over hoe zij dient aan te tonen dat zij geen gebruiker is. De rechtbank heeft terecht overwogen dat VDB Dienstverlening hiermee geen inhoudelijke reactie op de brief van 20 oktober 2011 heeft gegeven. Voor zover VDB Dienstverlening betoogt dat uit die brief moet worden afgeleid dat zij zich op het standpunt stelt dat zij documenten waarover zij niet beschikt ook niet kan overleggen, wordt overwogen dat de rechtbank op deze stelling is ingegaan. VDB Dienstverlening heeft niet onderbouwd waarom het oordeel van de voorzieningenrechter over die stelling onjuist is.
4. Hetgeen VDB Dienstverlening voor het overige in haar hogerberoepschrift heeft aangevoerd, is een herhaling van hetgeen in beroep is aangevoerd en waar de voorzieningenrechter gemotiveerd op is ingegaan. Zij heeft niet aangevoerd, waarom dit oordeel van de voorzieningenrechter niet juist is, zodat dat betoog evenzeer faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Huijben
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012