ECLI:NL:RVS:2012:BY4458

Raad van State

Datum uitspraak
28 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201112249/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • T.G. Drupsteen
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van de Algemene Plaatselijke Verordening door de burgemeester van Landgraaf tegen Partycentrum Landgraaf B.V.

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van Partycentrum Landgraaf B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin de burgemeester van Landgraaf een last onder dwangsom heeft opgelegd. De burgemeester heeft op 3 november 2010 besloten dat Partycentrum Landgraaf geen dranken meer mocht schenken en geen etenswaren meer mocht verstrekken, omdat het horecabedrijf zonder vergunning opereerde. Dit besluit volgde op meerdere constateringen van overtredingen van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Landgraaf. De rechtbank verklaarde het beroep van Partycentrum Landgraaf ongegrond, waarna het hoger beroep werd ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 juli 2012 behandeld. De burgemeester heeft in zijn besluiten van 28 januari en 4 maart 2011 dwangsommen ingevorderd, die voortvloeiden uit de eerdere overtredingen. De Afdeling oordeelt dat de burgemeester terecht heeft gehandeld, omdat Partycentrum Landgraaf niet over een exploitatievergunning beschikte en de overtredingen zijn vastgesteld. De burgemeester heeft de last onder dwangsom terecht opgelegd, en de Afdeling heeft geoordeeld dat er geen concreet zicht op legalisatie was.

De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van Partycentrum Landgraaf gegrond. De burgemeester wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan Partycentrum Landgraaf. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van de APV en de bevoegdheden van de burgemeester in dit kader.

Uitspraak

201112249/1/A3.
Datum uitspraak: 28 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Partycentrum Landgraaf B.V., gevestigd te Landgraaf,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 14 oktober 2011 in zaak nr. 11/909 in het geding tussen:
Partycentrum Landgraaf
en
de burgemeester van Landgraaf.
Procesverloop
Bij besluit van 3 november 2010 heeft de burgemeester Partycentrum Landgraaf onder oplegging van een dwangsom met inachtneming van een begunstigingstermijn van twee weken gelast in het horecabedrijf aan de Moltweg 82 in Landgraaf geen dranken meer te schenken en geen etenswaren meer te verstrekken.
Bij besluit van 28 januari 2011 heeft de burgemeester besloten tot invordering van een als gevolg van niet naleving van de last van 3 november 2010 verbeurde dwangsom van € 10.000,00.
Bij besluit van 4 maart 2011 heeft de burgemeester besloten tot invordering van een als gevolg van niet naleving van de last van 3 november 2010 verbeurde dwangsom van € 15.000,00.
Bij besluit van 19 april 2011 heeft de burgemeester het door Partycentrum Landgraaf tegen het besluit van 3 november 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 oktober 2011 heeft de rechtbank het door Partycentrum Landgraaf daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Partycentrum Landgraaf hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2012, waar Partycentrum Landgraaf, vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. J.J.H.S. Thomassen, advocaat te Maastricht, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. T.J.M. Triepels-Huijten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 2.3.1.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Landgraaf 2008 (hierna: de APV) is het verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
De last onder dwangsom
2.    Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 3 november 2010 heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat op 3 augustus, 27 september en 29 oktober 2010 is geconstateerd dat in het horecabedrijf van Partycentrum Landgraaf alcoholvrije dranken en etenswaren werden verstrekt. Volgens de burgemeester heeft Partycentrum Landgraaf daarmee artikel 2.3.1.2, eerste lid, van de APV overtreden. Legalisatie is volgens de burgemeester niet mogelijk, omdat hij de exploitatievergunning heeft geweigerd. Volgens de burgemeester is handhavend optreden in dit geval niet onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, die zijn gelegen in handhaving van de APV.
3.    Partycentrum Landgraaf betoogt allereerst dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de in haar bezwaarschrift naar voren gebrachte punten en verzoekt de Afdeling alsnog op deze bezwaren in te gaan.
3.1.        Partycentrum Landgraaf heeft in haar beroepschrift gepersisteerd bij al hetgeen zij in bezwaar heeft gesteld en de rechtbank verzocht om haar bezwaren als woordelijk herhaald en ingelast te beschouwen. Voor zover Partycentrum Landgraaf aldus heeft verwezen naar gronden in bezwaar, zonder in beroep bij de rechtbank uiteen te zetten waarom zij de weerlegging door de burgemeester van deze gronden bestrijdt, heeft de rechtbank wat betreft deze gronden kunnen volstaan met een verwijzing naar de verwerping ervan in het besluit op bezwaar van 19 april 2011. Partycentrum Landgraaf heeft in hoger beroep enkel gesteld dat zij zich niet kan verenigen met de desbetreffende overweging van de rechtbank, zonder dit nader toe te lichten. Het betoog faalt.
4.    Partycentrum Landgraaf betoogt dat artikel 2.3.1.2, eerste lid, van de APV onverbindend is, en dat zij daarom geen overtreding heeft begaan. Volgens Partycentrum Landgraaf heeft de burgemeester een exploitatievergunning wegens eisen van zedelijkheid geweigerd, hoewel dat onderwerp uitputtend geregeld is in de Drank- en Horecawet (hierna: DHW). Indien Partycentum Landgraaf niet aan de eisen zoals neergelegd in de DHW voldoet, zou het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf de op grond van die wet verleende vergunning moeten intrekken. De burgemeester maakt door bij zijn beslissing omtrent verlening van een exploitatievergunning eisen aan de zedelijkheid te stellen misbruik van zijn bevoegdheid, aldus Partycentrum Landgraaf.
4.1.        Het betoog faalt. Het motief dat aan het bepaalde in artikel 2.3.1.2., eerste lid, van de APV ten grondslag ligt is bescherming van de openbare orde en veiligheid en het woon- en leefklimaat in de omgeving van de horecagelegenheid. Aan de DHW ligt het algemene motief van de volksgezondheid ten grondslag, waaronder, zoals de burgemeester in beroep terecht naar voren heeft gebracht, sociaaleconomische en sociaalhygiënische motieven. De verbodsbepaling in artikel 2.3.1.2, eerste lid, van de APV heeft een ander motief en regelt dus een ander onderwerp dan de DHW, zodat het artikel niet om die reden onverbindend is. Niet is gebleken dat de burgemeester bij toepassing van deze bepaling misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid.
5.    Aangezien niet in geschil is dat Partycentrum Landgraaf niet over een exploitatievergunning beschikt, en niet is betwist dat op 3 augustus, 27 september en 29 oktober 2010 is geconstateerd dat er in het horecabedrijf van Partycentrum Landgraaf alcoholvrije dranken en etenswaren zijn verstrekt, is de conclusie dat is gehandeld in strijd met artikel 2.3.1.2, eerste lid, van de APV, zodat de burgemeester terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
5.1.    Partycentrum Landgraaf betoogt dat concreet zicht op legalisatie bestaat, en verwijst daarvoor naar een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 14 oktober 2011 in zaak nrs. AWB 10/1252 en AWB 10/1253, waarbij, voor zover thans van belang, het besluit op bezwaar van 29 juni 2010 van de burgemeester inzake de weigering Partycentrum Landgraaf een exploitatievergunning te verstrekken, wegens een motiveringsgebrek is vernietigd.
5.2.        Het betoog faalt. De Afdeling heeft bij uitspraak van heden (zaak nr.
201112102/1/A3het hoger beroep tegen die uitspraak van de rechtbank gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd, en het beroep van Partycentrum Landgraaf ongegrond verklaard. Daaruit volgt dat de weigering van de burgemeester een exploitatievergunning te verstrekken onherroepelijk is en dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat.
De invorderingsbeschikkingen
6.    Ambtshalve overweegt de Afdeling verder als volgt.
Ingevolge artikel 5:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover thans van belang, heeft het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder dwangsom mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist. Dit artikel heeft in zoverre een vergelijkbare werking als artikel 6:19, eerste lid, van de Awb.
6.1.        De burgemeester heeft bij besluiten van 28 januari en 4 maart 2011 door Partycentrum Landgraaf verbeurde dwangsommen ingevorderd. De burgemeester heeft bij het besluit van 19 april 2011 ten onrechte niet mede beslist op de bezwaren die van rechtswege tegen de besluiten van 28 januari en 4 maart 2011 zijn ontstaan. De rechtbank is hieraan ten onrechte voorbij gegaan.
7.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de Afdeling het beroep gegrond. Het besluit van 19 april 2011 dient te worden vernietigd, voor zover de burgemeester heeft nagelaten te beslissen op de van rechtswege ontstane bezwaren tegen de besluiten van 28 januari 2011 en 4 maart 2011.
De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en overweegt daartoe als volgt.
7.1.    Aan het besluit van 28 januari 2011 heeft de burgemeester twintig constateringen van overtreding van artikel 2.3.1.2, eerste lid, van de APV ten grondslag gelegd. Aan het besluit van 4 maart 2011 heeft de burgemeester dertig constateringen van overtreding van voormeld artikel ten grondslag gelegd. Partycentrum Landgraaf heeft niet aannemelijk gemaakt dat de invorderingsbeschikkingen onrechtmatig zijn.
7.2.    De Afdeling zal - zelf in de zaak voorziend - de van rechtswege ontstane bezwaren tegen de besluiten van 28 januari en 4 maart 2011 ongegrond verklaren en bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 19 april 2011, voor zover dat is vernietigd.
8.    De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 14 oktober 2011 in zaak nr. 11/909;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van de burgemeester van Landgraaf van 19 april 2011, kenmerk 27.6189T, voor zover de burgemeester in dat besluit heeft nagelaten te beslissen op de van rechtswege ontstane bezwaren tegen de besluiten van 28 januari 2011, kenmerk 11.01431, en 4 maart 2011, kenmerk 11.02461;
V.    verklaart deze bezwaren ongegrond;
VI.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 19 april 2011, voor zover dat is vernietigd;
VII.    veroordeelt de burgemeester van Landgraaf tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Partycentrum Landgraaf B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.748,00 (zegge: zeventienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII.    gelast dat de burgemeester van Landgraaf aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Partycentrum Landgraaf B.V. het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 752,00 (zegge: zevenhonderdtweeënvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. T.G. Drupsteen en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld    w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012
176-671.