201108191/1/R4.
Datum uitspraak: 28 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. C. [appellant sub 1], wonend te Maasdijk, gemeente Westland,
2. [appellanten sub 2] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Maasdijk, gemeente Westland,
3. [appellanten sub 3] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), beiden wonend te Maasdijk, gemeente Westland,
4. [appellanten sub 4], beiden wonend te Maasdijk, gemeente Westland,
5. [appellant sub 5], wonend te Maasdijk, gemeente Westland,
6. [appellanten sub 6] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 6]), beiden wonend te Maasdijk, gemeente Westland,
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 20 juni 2011 heeft het college hogere waarden als bedoeld in artikel 83, derde lid, en artikel 100a, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 110a van de Wet geluidhinder vastgesteld voor 74 woningen ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan "N223 Westerlee-Maasdijk".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellanten sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 4] en [appellant sub 6] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2012, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. A. Vinkenborg, [appellant sub 2], bij monde van [appellant sub 2 B] en bijgestaan door mr. A. Vinkenborg, [appellant sub 3], bijgestaan door [appellante sub 6 B], [appellanten sub 4], bijgestaan door mr. E.U.H. van de Schepop, [appellant sub 5], [appellant sub 6], bij monde van [appellante sub 6 B], en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Eekhout-Glas en ing. J. Bakker, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de raad van de gemeente Westland, vertegenwoordigd door mr. I.M. van der Heijden, advocaat te Den Haag, A.A.J. Weisscher, G. Ravensbergen, M.A. van Aacen en A. Boer, allen werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
1. De hogere waarden zijn vastgesteld in verband met de aanleg van de N223 en de reconstructies van de Maasdijk Noord en de Burgemeester van Elsenweg in de gemeente Westland. De realisatie hiervan wordt door het bestemmingsplan "N223 Westerlee-Maasdijk" mogelijk gemaakt.
2. Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) is, behoudens het in de artikelen 83, 100 en 100a bepaalde, de voor woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevel, vanwege de weg, 48 dB.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, voor zover hier van belang, kan voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde, buiten de in de volgende leden bedoelde gevallen, voor woningen in buitenstedelijk gebied 53 dB niet te boven mag gaan.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, voor zover hier van belang, kan bij de toepassing van het eerste lid met betrekking tot woningen in buitenstedelijk gebied die reeds aanwezig zijn, voor de toekomstige geluidbelasting vanwege een weg die nog niet geprojecteerd is, een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 58 dB niet te boven mag gaan.
Ingevolge artikel 100 is behoudens het tweede en derde lid de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege een te reconstrueren weg, van de gevel van woningen binnen de zone 48 dB.
Ingevolge artikel 100a, eerste lid, aanhef onder a, voor zover hier van belang, kan voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevel van woningen een hogere waarde dan de ingevolge artikel 100 geldende worden vastgesteld, met dien verstande dat de verhoging 5 dB niet te boven mag gaan.
Ingevolge artikel 110a, eerste lid, zijn burgemeester en wethouders binnen de grenzen van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover hier van belang, vindt het eerste lid slechts toepassing indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege de weg, van de gevel van de betrokken woningen tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Ingevolge het zesde lid geven burgemeester en wethouders indien artikel 110f van toepassing is, slechts toepassing aan het derde en vierde lid voor zover de gecumuleerde geluidbelastingen na de correctie op grond van artikel 110f, derde lid, niet leiden tot een naar hun oordeel onaanvaardbare geluidbelasting.
Ingevolge het zevende lid, voor zover hier van belang, zijn wanneer het besluit, bedoeld in het eerste lid, benodigd is in verband met de aanleg of reconstructie van een weg in beheer bij het Rijk of een provincie, gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen de weg is gelegen bevoegd tot vaststelling van de hogere waarde. Het tweede tot en met zesde lid is van overeenkomstig toepassing, met dien verstande dat in het zesde lid in plaats van «burgemeester en wethouders» moet worden gelezen «gedeputeerde staten».
Ingevolge artikel 110d, voor zover hier van belang, wordt ten behoeve van de vaststelling van de geluidbelasting vanwege een weg voor het bepalen van het equivalente geluidniveau bij ministeriële regeling aangegeven:
a. op welke wijze en met inachtneming van welke bestaande of te verwachten omstandigheden, de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid worden vastgesteld, en
b. op welke wijze uit de over een bepaalde periode verkregen uitkomsten het in vorengenoemde omschrijving bedoelde gemiddelde wordt afgeleid.
Ingevolge artikel 110f, eerste lid, van de Wgh, voor zover hier van belang, dient indien een van de volgende onderdelen van deze wet of van het krachtens deze onderdelen bepaalde:
a. Afdeling 1 en afdeling 2 van hoofdstuk V,
b. Afdeling 2, 2a, 3 en 4 van hoofdstuk VI,
van toepassing is op woningen gelegen in twee of meer aanwezige of toekomstige geluidzones als bedoeld in de artikelen 40, 52, 74, 106b en 108, degene, die bij of krachtens deze wet verplicht is tot het verrichten van een akoestisch onderzoek, ter plaatse van die woningen, overeenkomstig de door de minister gestelde regels, tevens onderzoek te doen naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidsbronnen. Aangegeven dient te worden op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij de te treffen maatregelen.
Ingevolge artikel 110g, voor zover hier van belang, stelt de minister regels op grond waarvan telkens voor een bepaalde periode, al naar gelang de geluidproductie van motorvoertuigen in de betrokken periode hoger ligt dan voor de toekomst redelijkerwijs is te verwachten, bij de berekening en meting van de geluidbelasting van de gevel van woningen op het resultaat een door hem bepaalde aftrek van niet meer dan 5 dB wordt toegepast.
Aan artikel 110d van de Wgh is uitvoering gegeven in het reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 (hierna: RMV 2006).
Ingevolge artikel 1.4 van het RMV 2006 wordt het effect van de samenloop van de verschillende geluidsbronnen, bedoeld in artikel 110f van de Wgh, bepaald overeenkomstig de in hoofdstuk 2 van bijlage I beschreven rekenmethode.
Ingevolge artikel 3.3, eerste lid, wordt het equivalente geluidniveau bepaald volgens de in hoofdstuk 2 van bijlage III beschreven Standaardrekenmethode II.
Ingevolge artikel 3.6, aanhef en onder a en b, voor zover hier van belang, bedraagt de ingevolge artikel 110g van de Wgh toe te passen aftrek op de volgens de artikel 1.3, eerste lid, bepaalde waarde van het equivalente geluidniveau, vanwege een weg, van de gevel van woningen, 2 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt en 5 dB voor de overige wegen.
3. Het akoestisch onderzoek, dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, is vastgelegd in het rapport 'Actualisatie akoestisch onderzoek N223, Verbinding A20-N220 Westerlee-Maasdijk' van 24 november 2010 van Goudappel Coffeng (hierna: geluidrapport).
4. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 4] en [appellant sub 5] voeren aan dat een nadere onderbouwing van de gehanteerde verkeersgegevens ontbreekt. Daartoe voeren zij aan dat niet is gemotiveerd waarom in het geluidrapport is uitgegaan van de verkeerscijfers uit het verkeersmodel van de gemeente Westland en in het voorgaande geluidrapport is uitgegaan van de verkeerscijfers van het provinciale verkeersmodel. [appellant sub 5] voert daarnaast aan dat het college is uitgegaan van te lage toekomstige verkeersintensiteiten, omdat geen rekening is gehouden met de toename van het verkeer op de onderhavige wegen als gevolg van de uitbreiding en aanpassing van andere wegen in de toekomst. Voorts voeren [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellanten sub 4] aan dat vanwege het verschillende karakter van de wegen eenzelfde verdeling van het verkeer over het etmaal voor alle wegen niet waarschijnlijk is.
4.1. Het college heeft uiteengezet dat de verkeersberekeningen zijn uitgevoerd met het verkeersmodel van de gemeente Westland. Volgens het college is uitgegaan van dit verkeersmodel, omdat dit model ook ten grondslag heeft gelegen aan andere ruimtelijke procedures die onderdeel uitmaken van het project 3-in-1, dat de bereikbaarheid van het Westland en Hoek van Holland moet verbeteren. Uit de stukken volgt dat de verkeersberekeningen die zijn uitgevoerd met dit verkeersmodel ten grondslag hebben gelegen aan de in het kader van het bestreden besluit uitgevoerde onderzoeken. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 4] en [appellant sub 5] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het verkeersmodel van de gemeente Westland dusdanige onvolkomenheden bevat dat het college hier niet van heeft mogen uitgaan.
4.2. Voor zover [appellant sub 5] aanvoert dat is uitgegaan van te lage toekomstige verkeersintensiteiten, overweegt de Afdeling dat uit het geluidrapport volgt dat de intensiteiten zijn berekend op basis van het verkeersmodel waarbij is uitgegaan van een autonome groei van 2% per jaar. [appellant sub 5] heeft niet nader onderbouwd met welke concrete ontwikkelingen ten onrechte geen rekening is gehouden bij de berekening van de intensiteiten. Gelet hierop heeft [appellant sub 5] niet aannemelijk gemaakt dat het college is uitgegaan van onjuiste toekomstige verkeersintensiteiten.
4.3. Ten aanzien van de wijze van verdeling van het verkeer over het etmaal op de te onderscheiden wegen heeft het college uiteengezet dat de gemeente Westland bestaat uit enkele woonkernen met daar omheen kassen en daartussen (bedrijfs)woningen. Op provinciale- en rijkswegen is nauwelijks doorgaand verkeer, omdat deze wegen min of meer in het Westland beginnen dan wel eindigen. Volgens het college kan derhalve van eenzelfde verdeling van het verkeer over het etmaal voor alle wegen worden uitgegaan. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellanten sub 4] hebben niet nader geconcretiseerd waarom eenzelfde verdeling niet waarschijnlijk is. Gelet hierop is in hetgeen zij aanvoeren geen aanleiding gelegen voor het oordeel dat het college niet van dezelfde verdeling van het verkeer over het etmaal op de te onderscheiden wegen heeft mogen uitgaan.
5. [appellant sub 2] voert aan dat niet duidelijk is hoe de toepassing van stil asfalt in het rekenmodel is verdisconteerd. Tevens is niet duidelijk welk asfalt moet worden toegepast om een reductie van 3 dB te bereiken. Volgens [appellant sub 2] kan dan ook niet worden uitgegaan van een reductie van 3 dB.
5.1. In de Standaardrekenmethode II wordt de geluidemissie van een weg, kort weergegeven en voor zover hier van belang, berekend door de geluidemissie van een weg uitgevoerd in dicht asfalt beton (hierna: het referentiewegdek) zo nodig te corrigeren voor de invloed van het gebruik van een ander wegdektype. De Standaardrekenmethode II verwijst voor de toe te passen wegdekcorrectiefactoren naar de publicaties van de stichting CROW.
5.2. Uit de stukken alsmede het verhandelde ter zitting is gebleken dat in beginsel geluidreducerend asfalt zal worden toegepast op de wegdelen waar dit mogelijk is. Het college heeft met toepassing van de Standaardrekenmethode II en de daarin voorgeschreven wegdekcorrectiefactoren berekend welke geluidbelastingen optreden. Gebleken is dat een asfaltverharding met een reductie van 3 dB is gehanteerd, zoals enkellaags ZOAB. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de berekeningen van de geluidbelastingen en de resultaten daarvan op dit punt niet voldoen aan de wettelijk gestelde eisen.
6. [appellant sub 3] en [appellant sub 6] voeren aan dat bij de berekeningen van de geluidbelastingen er ten onrechte van is uitgegaan dat het verkeer in de toekomst stiller zal worden. Volgens [appellant sub 3] zullen steeds meer oude, vervuilende en lawaaiige vrachtwagens uit Polen, Litouwen, Bulgarije, Roemenië en Hongarije gebruik gaan maken van de wegen in de gemeente Westland. In dit verband voert [appellant sub 6] aan dat door de toename van de verkeersintensiteiten in de toekomst, het stiller worden van het verkeer teniet wordt gedaan.
6.1. Uit het geluidrapport volgt dat op de berekeningsresultaten voor het wegverkeerslawaai een correctie is toegepast van 2 dan wel 5 dB overeenkomstig artikel 110g van de Wgh gelezen in verbinding met artikel 3.6, aanhef en onder a en b, van het RMV 2006 in verband met het stiller worden van motorvoertuigen in de toekomst. Voor het achterwege laten van deze correctie wegens het niet daadwerkelijk stiller worden van het verkeer in de toekomst bestaat geen ruimte, daar deze correctie ingevolge artikel 110g van de Wgh gelezen in verbinding met artikel 3.6, aanhef en onder a en b, van het RMV 2006 is voorgeschreven.
7. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 4] en [appellant sub 5] voeren aan dat de geluidbelasting op woningen vanwege het wegverkeerslawaai op een waarneemhoogte van 1,5 m boven maaiveld ten onrechte niet is onderzocht in het akoestisch onderzoek. Hierdoor is volgens hen niet beoordeeld of geluidschermen die de geluidbelasting op de gevel van de woningen op de begane grond kunnen reduceren tot de voorkeursgrenswaarde, doeltreffend zijn. Zij wijzen op de door Bureau 1232 in opdracht van hen opgestelde rapporten van 1 augustus 2011 en 24 mei 2012.
7.1. Uit het geluidrapport volgt dat de geluidbelasting op woningen vanwege het wegverkeerslawaai is bepaald voor de vaste waarneemhoogte van 5 m boven maaiveld.
7.2. Het akoestisch onderzoek is met toepassing van het RMV 2006 en de daarin weergegeven Standaardrekenmethode II uitgevoerd. Bijlage III van het RMV 2006, dat de Standaardrekenmethode II beschrijft, vermeldt geen hoogte(n) waarop de geluidbelastingen dienen te worden berekend.
Het in opdracht van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellanten sub 4] door Bureau 1232 opgestelde rapport van 24 mei 2012 onderschrijft het standpunt van het college dat een waarneemhoogte van 5 m doorgaans wordt aangehouden bij de berekening van de geluidbelasting op woningen, omdat op deze hoogte de geluidbelasting hoger is dan op begane grondniveau. Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 4] en [appellant sub 5] niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval een waarneemhoogte van 1,5 m maatgevend moet worden geacht. De niet nader onderbouwde stellingname dat bij een waarneemhoogte van 1,5 m geluidschermen eerder doelmatig zijn, is daarvoor niet voldoende. Geen aanknopingspunten zijn derhalve aanwezig voor het oordeel dat het college in dit geval een waarneemhoogte van 5 m niet maatgevend heeft kunnen achten.
8. [appellant sub 6] voert aan dat niet is onderzocht welke geluidbelastingen aan de voorzijde en achterzijde van zijn woning aan de Oranjesluisweg 11 te Maasdijk zullen optreden. Tevens is niet onderzocht welke gecumuleerde geluidbelastingen zullen optreden ter plaatse van zijn woning, aldus [appellant sub 6].
8.1. Uit bijlagen 8, 9 en 10 van het geluidrapport volgt welke geluidbelastingen ter plaatse van de noord- en zuidzijde van de woning aan de Oranjesluisweg 11 te Maasdijk zullen optreden als gevolg van de nieuwe verbindingsweg N223, de reconstructie van de Maasdijk-Noord, de Oranjesluisweg/Groeneweg/Galgeweg, de Burgemeester van Elsenweg en de Burgemeester van Doornlaan. Voorts volgt uit bijlage 12 van het geluidrapport welke gecumuleerde geluidbelastingen aan de noord- en zuidzijde van de woning aan de Oranjesluisweg 11 te Maasdijk zullen optreden. Het betoog mist in zoverre feitelijke grondslag.
9. [appellant sub 2] voert aan dat het verschil tussen de berekende geluidbelastingen in de huidige situatie en de eerder vastgestelde hogere waarden niet nader is onderbouwd.
9.1. Uit het geluidrapport volgt dat de berekende geluidbelastingen in de huidige situatie lager zijn dan de eerder vastgestelde hogere waarden. Het college heeft ter onderbouwing van dit verschil uiteengezet dat de eerder vastgestelde hogere waarden midden jaren '90 zijn berekend als prognose voor de situatie in het jaar 2010 en dat de hogere waarden zijn vastgesteld als gevolg van de geluidbelasting van andere wegen dan in het onderhavige geval. [appellant sub 2] heeft dit niet bestreden. Gelet hierop heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat de berekende geluidbelastingen onjuist zijn.
10. [appellant sub 2] betoogt dat ten onrechte niet is onderzocht of maatregelen kunnen worden getroffen die de geluidbelastingen reduceren tot de voorkeursgrenswaarde. Volgens [appellant sub 2] is vooral onderzocht of maatregelen kunnen worden getroffen die de geluidbelastingen reduceren tot de maximaal vast te stellen hogere waarden. Hij voert aan dat onderzocht had moeten worden of de geluidbelastingen verder kunnen worden gereduceerd.
10.1. Uit het geluidrapport volgt dat in veel gevallen niet met reëel inpasbare en doelmatige maatregelen kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Waar mogelijk is in het geluidrapport inzicht gegeven in de benodigde maatregelen om voor alle woningen te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Volgens het geluidrapport is derhalve onderzocht welke maatregelen moeten worden getroffen om de geluidbelastingen te reduceren tot de maximaal vast te stellen hogere waarden.
10.2. Gegeven het onder 2. vermelde wettelijk kader kan het college bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde een hogere waarde vaststellen. Bij het vaststellen van hogere waarden geldt als voorwaarde dat toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoet. Voor de beoordeling van de doeltreffendheid van geluidbeperkende maatregelen in relatie tot de bezwaren van financiële aard heeft het college het zogenoemde maatregelcriterium toegepast. Dit criterium houdt - kort weergegeven - in dat op basis van een aantal factoren een kosten-batenanalyse wordt uitgevoerd. Aan de hand van deze analyse worden de kosten vastgesteld die maximaal mogen worden besteed aan een bepaalde maatregel. Wanneer de werkelijke kosten van de maatregel hoger zijn dan het aan de hand van de kosten-batenanalyse vastgestelde maximaal te besteden bedrag aan kosten, is sprake van een uit financieel oogpunt negatief resultaat. Het toepassen van de maatregel is in een dergelijk geval niet doelmatig. In onder meer de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2007 in zaak nr.
200600229/1is overwogen dat toepassing van het maatregelcriterium niet in strijd is met de Wgh en de daarop gebaseerde regelgeving.
In hetgeen [appellant sub 2] aanvoert ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat niet is onderzocht of toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting op de gevels van de woningen tot de voorkeursgrenswaarde, voldoende doeltreffend zal zijn dan wel geen overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat indien de toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting op de gevels van de woningen tot de voorkeursgrenswaarde niet doelmatig is, het college zonder meer bevoegd is hogere waarden vast te stellen tot maximaal 58 dB. Dat [appellant sub 2] wenst dat maatregelen worden getroffen die lagere hogere waarden tot gevolg hebben, is voor de Afdeling ontoereikend voor het oordeel dat het college een onjuiste toepassing heeft gegeven aan de door hem bij de beoordeling van de doelmatigheid gehanteerde uitgangspunten.
11. Voor zover [appellant sub 5] aanvoert dat bij de doelmatigheidsafweging ten onrechte niet de andere in het geluidrapport genoemde maatregelen, te weten verkeersmaatregelen, het vergroten van de afstand tussen bron en bestemming en het aanbrengen van zogenoemde dove gevels, zijn betrokken, overweegt de Afdeling als volgt. In het geluidrapport is vermeld dat bij het onderzoek naar maatregelen om de geluidbelasting te reduceren als prioriteitsvolgorde geldt: bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en ontvangermaatregelen. Als voorbeelden voor bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en ontvangermaatregelen worden genoemd verkeersmaatregelen en wegdekmaatregelen respectievelijk het vergroten van de afstand tussen bron en bestemming, geluidschermen en wallen respectievelijk het aanbrengen van zogenoemde dove gevels.
Uit het geluidrapport alsmede het verhandelde ter zitting volgt dat is uitgegaan van de bronmaatregel stil asfalt op de wegdelen waar dit mogelijk is. Indien de toepassing van stil asfalt niet mogelijk is dan wel door de toepassing van stil asfalt niet voor alle woningen kan worden voldaan aan de maximaal vast te stellen hogere waarde, is de overdrachtsmaatregel geluidschermen onderzocht. Door de toepassing van stil asfalt, geluidschermen dan wel stil asfalt in combinatie met geluidschermen kan voor alle woningen aan de maximaal vast te stellen hogere waarde worden voldaan, aldus het geluidrapport.
Gelet op hetgeen onder 10.2. is overwogen ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 5] aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat het college onvoldoende maatregelen heeft onderzocht.
12. [appellant sub 2] voert aan dat de toepassing van stil asfalt ten onrechte niet is meegenomen bij de beoordeling van de doelmatigheid van maatregelen. Daartoe voert hij aan dat door de toepassing van stil asfalt wel de geluidbelasting wordt gereduceerd. Volgens [appellant sub 2] zijn de geluidschermen hierdoor minder snel doelmatig.
12.1. Uit de stukken alsmede het verhandelde ter zitting is gebleken dat stil asfalt, ongeacht of deze maatregel doelmatig is om de geluidbelasting te reduceren, wordt toegepast op de wegvakdelen waar dit mogelijk is. Om die reden is stil asfalt als maatregel niet als zodanig meegenomen bij de beoordeling van de doelmatigheid van maatregelen. Bij de beoordeling van de doelmatigheid van de maatregel geluidschermen, is bij de berekeningen van de geluidbelasting de toepassing van stil asfalt wel verdisconteerd. Volgens het college zijn hierdoor bij de kosten- en batenanalyse de geluidschermen juist eerder doelmatig. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 2] aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat stil asfalt ten onrechte niet is betrokken bij de doelmatigheidsafweging.
13. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellanten sub 4] voeren aan dat het college niet nader heeft onderbouwd waarom op turboverkeerspleinen geen stil asfalt kan worden toegepast.
13.1. In het geluidrapport is vermeld dat toepassing van stil asfalt niet op alle wegvakdelen mogelijk is in verband met de slijtvastheid. Als voorbeelden worden genoemd de turboverkeerspleinen en bijbehorende voorsorteerstroken. Het college licht toe dat stil asfalt minder slijtvast is als het verkeer dat over het asfalt rijdt bochten moet maken en veel van rijbanen moet wisselen, de zogenoemde hoge mechanische belasting van de rijbaan. Tevens zal door de toepassing van stil asfalt op turboverkeerspleinen de verkeersveiligheid in het gedrang komen alsmede de geluidreducerende werking van het asfalt afnemen doordat de holle ruimtes in het asfalt dicht gaan zitten als gevolg van minder verkeer. Volgens het college leidt dit tot hoge onderhoudskosten. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich met deze motivering niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het toepassen van stil asfalt op turboverkeerspleinen niet mogelijk is.
14. [appellant sub 3] voert aan dat de voor zijn woning aan de [locatie 1] te Maasdijk vastgestelde hogere waarde van 58 dB wordt overschreden nu de gecumuleerde geluidbelasting 61 dB bedraagt. Volgens hem dient derhalve een hoger geluidscherm ter hoogte van de nieuwe verbindingsweg N223 te worden geplaatst.
14.1. Uit het geluidrapport volgt dat door het plaatsen van een geluidscherm ter hoogte van de nieuwe verbindingsweg N223 en het toepassen van geluidreducerend asfalt aan de voor de woning aan de [locatie 1] te Maasdijk vastgestelde hogere waarde van 58 dB als gevolg van het wegverkeerslawaai van de nieuwe verbindingsweg N223 kan worden voldaan. In hetgeen [appellant sub 3] aanvoert ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat deze berekening onjuist is. Daarbij overweegt de Afdeling dat, anders dan [appellant sub 3] veronderstelt, artikel 83, derde lid, aanhef en onder b, van de Wgh op grond waarvan voor zijn woning een hogere waarde van 58 dB is vastgesteld, geen betrekking heeft op de gecumuleerde geluidbelasting. Dit artikel heeft uitsluitend betrekking op de geluidbelasting vanwege de weg ten aanzien waarvan hogere waarden worden vastgesteld, in dit geval de nieuwe verbindingsweg N223.
15. [appellant sub 5] betoogt dat het college ten onrechte hogere waarden heeft vastgesteld voor zijn woning aan de [locatie 2] te Maasdijk. Volgens hem blijkt uit het geluidrapport dat een reductie van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde mogelijk is door het plaatsen van een geluidscherm van minimaal 6 m ter plaatse van de nieuwe verbindingsweg N223. [appellant sub 5] voert aan dat onvoldoende is gemotiveerd waarom een geluidscherm van 2 m wel inpasbaar en doelmatig is en een geluidscherm van 6 m niet. In dit verband merkt [appellant sub 5] op dat het college in de reactie op zijn zienswijze ten onrechte stelt dat zijn woning ten zuidoosten van de nieuwe verbindingsweg N223 zal komen te staan. Volgens hem had het college moeten beoordelen of een geluidscherm tussen de 2 en 6 m doelmatig is. In dit verband wijst hij op bijlage 2 van de aanvullende notitie Doelmatigheid van maatregelen nieuwe verbindingsweg van 19 januari 2011 van Goudappel Coffeng (hierna: notitie) waaruit blijkt dat een geluidscherm van 5 m doelmatig is. [appellant sub 5] voert daarnaast aan dat bij de berekening van de geluidbelasting geen rekening is gehouden met de achteruitgang van de geluiddempende werking van stil asfalt, waardoor de doelmatigheidsafweging van de geluidschermen niet juist is. Voorts voert hij aan dat de Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder niet mocht worden toegepast, omdat deze regeling niet wettelijk is vastgesteld.
15.1. Het college stelt dat de bij de beantwoording van de zienswijzen genoemde ligging van de woning aan de [locatie 2] te Maasdijk een verschrijving betreft en dat de woning staat ten noorden van de nieuwe verbindingsweg N223. Volgens het college heeft deze verschrijving geen invloed op het bestreden besluit, omdat in het akoestisch onderzoek is uitgegaan van de juiste ligging. [appellant sub 5] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit standpunt van het college onjuist is.
15.2. Met betrekking tot de Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder overweegt de Afdeling als volgt. Uit hetgeen onder 10.2. is overwogen volgt dat de in het geluidrapport weergegeven doelmatigheidsafweging op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden. De door Goudappel Coffeng in opdracht van het college aanvullend opgestelde notitie, die de effecten inzichtelijk maakt van hogere en/of langere geluidschermen om de geluidbelasting voor de woningen in de omgeving verder te reduceren, is nu deze notitie niet aan de akoestische onderbouwing van het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegen, niet van belang. Hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd over de in die notitie toegepaste Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen behoeft geen bespreking.
15.3. Voor zover [appellant sub 5] aanvoert dat de doelmatigheidsafweging van de geluidschermen niet juist is nu bij de berekening van de geluidbelasting geen rekening is gehouden met de achteruitgang van de geluiddempende werking van stil asfalt, heeft de Afdeling in haar uitspraak van 6 oktober 2010 in zaak nr.
200904399/1/R2onder verwijzing naar het rapport "Akoestische leeftijdseffecten van dunne deklagen en DAB" van 15 december 2008 van M+P Raadgevend Ingenieurs overwogen dat het effect van een toename van de geluidbelasting door veroudering van het wegdek is verdisconteerd in de emissiegetallen voor het wegdek. In het rekenmodel is dan ook, zo overwoog de Afdeling, rekening gehouden met slijtage van het wegdek.
Zoals uit het rapport van 15 december 2008 blijkt, en door de minister in zijn gegeven inlichtingen is bevestigd, zijn de emissiegetallen voor het referentiewegdek bepaald aan de hand van een gemiddelde van metingen aan wegdekken van allerlei leeftijden. In zoverre wordt bij de vaststelling van de geluidemissie van het referentiewegdek, en dus ook bij het vaststellen van de geluidemissie van een ander wegdek door middel van het toepassen van correctiefactoren op de emissie van het referentiewegdek, rekening gehouden met de effecten van slijtage van het wegdek.
In de uitspraak van 6 oktober 2010 ligt besloten dat de Afdeling geen aanleiding ziet voor het oordeel dat het RMV 2006 buiten toepassing moet blijven omdat in de hierin - onder meer in artikel 3.2, aanhef onder c en d - voorgeschreven rekenmethodiek niet in andere of verdergaande mate rekening wordt gehouden met de slijtage van verschillende wegdektypen. Er is geen reden om daar op dit moment anders over te oordelen.
15.4. Uit het geluidrapport volgt dat het college onderzocht heeft of toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege de nieuwe verbindingsweg N223 op de gevel van de woning aan de [locatie 2] te Maasdijk tot de voorkeursgrenswaarde, voldoende doeltreffend zal zijn dan wel geen overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Volgens het geluidrapport is een geluidscherm van 6 m nodig om de geluidbelasting op de woning te reduceren tot de voorkeurgrenswaarde en zijn schermen van een dergelijke omvang niet reëel inpasbaar en doelmatig. Het college heeft toegelicht dat voor een geluidscherm van 6 m zal moeten worden geheid, waardoor het plaatsen van een dergelijk geluidscherm financieel niet reëel is. Tevens ontmoet een dergelijk geluidscherm bezwaren van landschappelijke aard. Derhalve is onderzocht welke maatregelen moeten worden getroffen om de geluidbelastingen te reduceren tot de maximaal vast te stellen hogere waarde. Uit het geluidrapport volgt dat een geluidscherm van 2 m nodig is om voor alle woningen te kunnen voldoen aan de maximaal vast te stellen hogere waarde. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het treffen van aanvullende maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde, onvoldoende doelmatig zal zijn. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking, zoals onder 10.2. is overwogen, dat als de toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting op de gevels van de woningen tot de voorkeursgrenswaarde niet doelmatig is, het college zonder meer bevoegd is hogere waarden vast te stellen tot maximaal 58 dB.
16. [appellant sub 6] stelt dat het plaatsen van een geluidscherm van 2 m hoog ter hoogte van de noordelijke rijbaan van de nieuwe verbindingsweg N223 weinig effect zal hebben. Daartoe voert hij aan dat de uitlaten van vrachtwagens boven de 2 m uitkomen.
16.1. Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd overeenkomstig de in het RMV 2006 opgenomen Standaardrekenmethode II. In deze rekenmethode wordt gerekend met een bronhoogte van 75 cm boven de weg. De Afdeling is niet gebleken dat het RMV 2006 in zoverre onjuist is toegepast.
16.2. Uit het geluidrapport volgt dat het plaatsen van een geluidscherm van 2 m hoog ter plaatse van de noordelijke rijbaan van de nieuwe verbindingsweg N223 een gunstig effect heeft. Door het plaatsen van dit geluidscherm in combinatie met het toepassen van geluidreducerend asfalt kan op de gevel van alle bestaande woningen binnen de geluidzone van de nieuwe verbindingsweg N223 worden voldaan aan de maximaal vast te stellen hogere waarde van 58 dB. In hetgeen [appellant sub 6] aanvoert ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het geluidscherm niet doelmatig is.
17. [appellant sub 6] voert aan dat niet nader is onderbouwd waarom het doortrekken van het geluidscherm aan de noordzijde van het turboverkeersplein Maasdijk in noordwestelijke richting in verband met een waterkering niet mogelijk is.
17.1. In het geluidrapport is vermeld dat het niet mogelijk is het geluidscherm aan de noordzijde van het turboverkeersplein Maasdijk door te trekken in noordwestelijke richting wegens de damwandconstructie van de aanwezige waterkering. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de geluidschermen moeten worden geheid en dat het waterschap te kennen heeft gegeven dat dit niet mogelijk is ter plaatse van de damwandconstructie. [appellant sub 6] heeft dit niet weersproken. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat het doortrekken van het geluidscherm aan de noordzijde van het turboverkeersplein Maasdijk in noordwestelijke richting niet mogelijk is.
18. [appellant sub 3] stelt dat de gecumuleerde geluidbelasting op zijn woning aan de [locatie 1] te Maasdijk niet aanvaardbaar is. Daartoe voert hij aan dat de gecumuleerde geluidbelasting 3 dB hoger is dan de voor zijn woning vastgestelde hogere waarde.
18.1. Anders dan [appellant sub 3] veronderstelt, heeft artikel 83, derde lid, aanhef en onder b, van de Wgh op grond waarvan voor zijn woning aan de [locatie 1] te Maasdijk een hogere waarde van 58 dB is vastgesteld, geen betrekking op de gecumuleerde geluidbelasting. Dit artikel heeft uitsluitend betrekking op de geluidbelasting vanwege de weg ten aanzien waarvan hogere waarden worden vastgesteld, in dit geval de nieuwe verbindingsweg N223.
18.2. Ten aanzien van de gecumuleerde geluidbelasting geldt het bepaalde in artikel 110a, zesde lid, van de Wgh. Nu in dit geval artikel 110f van de Wgh van toepassing is, diende het college bij de beslissing over de vaststelling van hogere waarden overeenkomstig artikel 110a, zesde lid, te beoordelen of de gecumuleerde geluidbelastingen na de correctie op grond van artikel 110f, derde lid, niet leiden tot een onaanvaardbare geluidbelasting.
Het college heeft de gecumuleerde geluidbelastingen berekend overeenkomstig de in hoofdstuk 2 van bijlage I van het RMV 2006 beschreven rekenmethode. De resultaten van de berekeningen van de gecumuleerde geluidbelasting van alle wegen samen op de gevel van woningen zijn weergegeven in bijlage 12 van het geluidrapport. Uit de in bijlage 12 weergegeven resultaten blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting in de toekomstige situatie met maatregelen 61 dB bedraagt op de gevel van de woning aan de [locatie 1] te Maasdijk.
Met het oog op zijn oordeel over de aanvaardbaarheid van de gecumuleerde geluidbelastingen heeft het college een aantal stappen doorlopen die mede zijn gebaseerd op de toelichting op het RMV 2006. Daarbij is ervoor gekozen, voor zover hier van belang, acht te slaan op de in artikel 83, derde lid, aanhef en onder b, van de Wgh genoemde maximaal vast te stellen hogere waarde van 58 dB. Uit het geluidrapport volgt dat op de berekeningsresultaten voor het wegverkeerslawaai en derhalve de vastgestelde hogere waarden een aftrek is toegepast van 2 dB overeenkomstig artikel 110g van de Wgh in verband met het stiller worden van motorvoertuigen in de toekomst. In hoofdstuk 2 van bijlage I van het RMV 2006 is bepaald dat deze bij wegverkeerslawaai toe te passen aftrek, bij de bepaling van de geluidbelasting van het wegverkeer met de rekenmethode voor de cumulatieve geluidbelasting niet wordt toegepast. Met deze aftrek is dan ook geen rekening gehouden bij de bijdrage van de wegverkeersbron(nen) aan het cumulatieve geluidniveau. Om deze reden acht het college een gecumuleerde geluidbelasting van 60 dB hoe dan ook aanvaardbaar en hoeven de woningen die een gecumuleerde geluidbelasting van 60 dB hebben niet nader te worden beschouwd in het kader van de aanvaardbaarheid. Zoals hiervoor vermeld bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting 61 dB op de gevel van de woning aan de [locatie 1] te Maasdijk. Een gecumuleerde geluidbelasting van 1 dB hoger dan de waarde van 60 dB, oftewel de berekende geluidbelasting op de woning als gevolg van de nieuwe verbindingsweg N223 zonder de aftrek overeenkomstig artikel 110g van de Wgh, acht het college niet onaanvaardbaar nu geen sprake is van een relevant gecumuleerd effect. Het college heeft ter zitting toegelicht dat de gecumuleerde geluidbelasting in dat geval geheel of in overwegende mate wordt bepaald door de weg waarvoor de hogere waarde wordt vastgesteld. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college in dit geval hiervan niet heeft mogen uitgaan. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de gecumuleerde geluidbelasting ter plaatse van de woning aan de [locatie 1] te Maasdijk niet zal leiden tot een onaanvaardbare geluidbelasting.
19. [appellant sub 5] stelt dat een gecumuleerde geluidbelasting van 60 dB op zijn woning aan de [locatie 2] te Maasdijk niet aanvaardbaar is. In dit verband voert hij aan dat voor zijn woning een hogere waarde van 56 dB is vastgesteld.
19.1. Zoals hiervoor onder 18.1. is overwogen heeft de ingevolge artikel 83, derde lid, aanhef en onder b, van de Wgh vastgestelde hogere waarde van 56 dB voor de woning aan de [locatie 2] te Maasdijk, geen betrekking op de gecumuleerde geluidbelasting. Dit artikel heeft uitsluitend betrekking op de geluidbelasting vanwege de weg ten aanzien waarvan hogere waarden worden vastgesteld, in dit geval de nieuwe verbindingsweg N223.
Voorts is hiervoor onder 18.2. overwogen dat de Afdeling geen aanleiding ziet voor het oordeel dat het college er in dit geval niet van heeft mogen uitgaan dat een gecumuleerde geluidbelasting van 60 dB aanvaardbaar is. Uit het geluidrapport volgt dat de gecumuleerde geluidbelasting op de zuidzijde van de woning aan de [locatie 2] te Maasdijk 60 dB bedraagt. Het college heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gecumuleerde geluidbelasting ter plaatse van de woning aan de [locatie 2] te Maasdijk in dit geval niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting.
20. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellanten sub 4] betogen dat het college de gecumuleerde geluidbelastingen op hun woningen aan de [locatie 3, 4 en 5] te Maasdijk niet in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten. Zij voeren aan dat de gecumuleerde geluidbelastingen toenemen van 53 dB naar 61 dB. Volgens hen is daarbij onvoldoende betrokken dat alle gevels van de woningen in de toekomstige situatie zwaar zullen worden belast. In dit verband voeren [appellant sub 1] en [appellanten sub 4] aan dat het college onvoldoende heeft onderzocht of de geluidbelastingen kunnen worden gereduceerd door het treffen van maatregelen. Volgens [appellant sub 1] en [appellanten sub 4] is niet nader onderbouwd dat het geluid vanaf het turboverkeersplein en de aansluiting Honderland niet kan worden afgeschermd. [appellant sub 1] en [appellanten sub 4] stellen dat door middel van een geluidscherm aan de zuidzijde van de aansluiting Honderdland een deel van de zichthoek op de weg kan worden afgeschermd, waardoor de geluidbelastingen zullen worden gereduceerd.
20.1. Uit het geluidrapport volgt dat voor de woningen aan de [locatie 3, 4 en 5] te Maasdijk de gecumuleerde geluidbelastingen zijn berekend voor twee waarneempunten op de gevel. In dit verband volgt uit bijlage 12 van het geluidrapport dat de huidige gecumuleerde geluidbelasting op de meest belaste gevel afneemt van 63 dB naar 58 dB en de huidige gecumuleerde geluidbelasting op de minst belaste gevel toeneemt van 53 dB naar 61 dB.
Ten aanzien van de gecumuleerde geluidbelasting van 58 dB overweegt de Afdeling dat, gelet op hetgeen onder 18.2. is overwogen, het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in zoverre de gecumuleerde geluidbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting.
Wat betreft de gecumuleerde geluidbelasting van 61 dB volgt uit het bestreden besluit dat, gelet op het gecumuleerde effect, is onderzocht of door middel van maatregelen de geluidbelasting kan worden gereduceerd. In het bestreden besluit is vermeld dat een geluidscherm van 6 m hoog en 300 m lang ter plaatse van de zuidzijde van de aansluiting Honderdland nodig is om de geluidbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde en dat een dergelijk geluidscherm niet doelmatig is. In dit verband is vermeld dat een geluidscherm langs de nieuwe verbindingsweg N223, dat doorloopt langs de noordzijde van de aansluiting Honderdland, dan ook geen geluidverlagend effect heeft op de woningen, omdat het geluid vanaf het turboverkeersplein Maasdijk ongehinderd de woningen blijft bereiken. Voorts is vermeld dat de toepassing van stil asfalt op het turboverkeersplein niet mogelijk is. Hetgeen door [appellant sub 1] en [appellanten sub 4] is aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college onvoldoende heeft onderzocht of de geluidbelastingen kunnen worden gereduceerd door het treffen van maatregelen. Gezien het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat een dergelijke gecumuleerde geluidbelasting in dit geval aanvaardbaar is. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de gecumuleerde geluidbelasting op de in de toekomst meest belaste gevel 2 dB lager is dan de in de huidige situatie meest belaste gevel.
21. [appellant sub 5] stelt dat het wegverkeerslawaai een negatieve invloed heeft op de gezondheid van de mens.
21.1. Het college dient de vaststelling van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting aan de ter zake relevante bepalingen van de Wgh te toetsen. Het aspect gezondheid kan niet bij die toetsing worden betrokken.
22. [appellant sub 6] voert aan dat ten onrechte geen rekening wordt gehouden met de geluidbelasting op zijn tuin. In dit verband voert hij aan dat de geluidbelasting wel is gemeten op de buitengevel van zijn woning.
22.1. Een besluit tot het vaststellen van hogere waarden als bedoeld in artikel 83, derde lid, en artikel 100a, eerste lid, van de Wgh, zoals in deze procedure ter beoordeling staat, heeft betrekking op de vaststelling van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevel van woningen. De geluidbelasting in een tuin speelt hierbij geen rol.
23. De beroepen zijn ongegrond.
24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012