ECLI:NL:RVS:2012:BY4469

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201209979/2/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • C.S. Aal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot intrekking vergunning kernenergiecentrale Borssele door Greenpeace

In deze zaak heeft de stichting Greenpeace Nederland op 3 oktober 2012 een verzoek ingediend bij de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie tot intrekking van de vergunning voor de kernenergiecentrale te Borssele, alsook tot aanscherping van de voorschriften en onmiddellijke stillegging van de centrale voor onderzoek en herstel van gebreken. De minister heeft op 10 oktober 2012 laten weten dat binnen acht weken op het verzoek een besluit zou worden genomen. Greenpeace heeft op 11 oktober 2012 aangegeven dat indien er niet voor 18 oktober 2012 op het verzoek werd beslist, zij beroep zou instellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Op 19 oktober 2012 heeft Greenpeace daadwerkelijk beroep ingesteld.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 20 november 2012 geoordeeld dat Greenpeace niet aannemelijk heeft gemaakt dat onmiddellijke stillegging van de kerncentrale noodzakelijk was. De minister had volgens de Raad een redelijke termijn van acht weken voor het nemen van een besluit gesteld, gezien de complexiteit van de zaak en de betrokken belangen. Greenpeace's argument dat een kortere beslistermijn van twee weken redelijk was, werd door de Raad verworpen. De Raad concludeerde dat het beroep van Greenpeace kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat zij niet eerst de minister in gebreke had gesteld na het verstrijken van de redelijke termijn.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belanghebbenden om de juiste procedures te volgen bij het indienen van beroep en de voorwaarden waaronder een beroep ontvankelijk kan zijn. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201209979/2/A4.
Datum uitspraak: 20 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
de stichting Stichting Greenpeace Nederland, gevestigd te Amsterdam (hierna: Greenpeace),
appellante,
en
de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, thans de minister van Economische Zaken (hierna: de minister),
verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 3 oktober 2012 heeft Greenpeace de minister een verzoek gedaan tot intrekking van de vergunning ingevolge de Kernenergiewet voor de kernenergiecentrale te Borssele, tot aanscherping van de voorschriften van die vergunning en tot onmiddellijke stillegging van de kerncentrale voor onderzoek en herstel van gebreken.
Bij brief van 10 oktober 2012 heeft de minister Greenpeace meegedeeld dat binnen acht weken op haar verzoek een besluit zal worden genomen.
Bij brief van 11 oktober 2012 heeft Greenpeace meegedeeld dat indien niet alsnog voor 18 oktober 2012 op haar verzoek wordt beslist, zij zonder nadere ingebrekestelling beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit zal instellen.
Bij brief van 19 oktober 2012 heeft Greenpeace beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek tot onmiddellijke stillegging van de kernenergiecentrale voor het verrichten van onderzoek en het herstel van gebreken.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge het tweede artikellid is de in het eerste lid bedoelde redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, van de Awb heeft gedaan.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge het derde artikellid kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt.
2.        Bij zijn brief van 10 oktober 2012 heeft de minister Greenpeace meegedeeld dat binnen acht weken op het op 3 oktober 2012 ingediende verzoek van Greenpeace een besluit zal worden genomen. Deze termijn acht de minister redelijk vanwege de complexiteit van de zaak, de betrokken belangen en omdat de exploitant van de kernenergiecentrale heeft aangegeven gehoord te willen worden.
Bij haar brief van 11 oktober 2012 heeft Greenpeace zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de risico's voor mens en milieu, ingrijpen op korte termijn is geboden en spoedeisendheid bestaat bij een besluit op haar verzoek tot onmiddellijke stillegging, dat de door haar gestelde beslistermijn van één week daarom redelijk is, dat de exploitant van de kernenergiecentrale binnen die termijn had kunnen worden gehoord wegens de kennis waarover de exploitant beschikt, en de minister meegedeeld dat zij daarom, indien niet alsnog voor 18 oktober 2012 op haar verzoek wordt beslist, zonder nadere ingebrekestelling beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit zal instellen.
Bij brief van 19 oktober 2012 heeft Greenpeace beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek om de kernenergiecentrale te Borssele onmiddellijk stil te leggen voor onderzoek en herstel van gebreken.
3.    Greenpeace voert in haar beroepschrift aan dat, gegeven de spoedeisendheid van het nemen van een besluit op haar verzoek tot stillegging van de centrale, van haar redelijkerwijs niet gevergd kon worden dat zij de minister eerst in gebreke stelde nadat de volgens haar redelijke termijn om op haar verzoek te beslissen, was verstreken. Ter onderbouwing van de spoedeisendheid van haar verzoek, wijst zij op de uitkomsten van de zogenoemde stresstest van Europese kerncentrales en de mededeling van de Belgische nucleaire toezichthouder dat er indicaties zijn voor problemen met de reactorvaten van de kernenergiecentrales Doel 3 en Tihange 2 in België. Volgens haar zijn die reactorvaten vergelijkbaar met die van Borssele.
4.    De minister stelt in het verweerschrift dat hij mede in verband met het te nemen besluit de Kernfysische Dienst (hierna: KFD) onderzoek heeft laten doen. Hij stelt dat volgens de KFD de veiligheid op korte termijn niet in het geding is en met metingen gewacht kan worden tot de reguliere onderhoudsbeurt in april 2013. Gelet hierop heeft Greenpeace ten onrechte een ingebrekestelling achterwege gelaten, en is een beslistermijn van acht weken na ontvangst van het verzoek een redelijke termijn, aldus de minister.
5.    Greenpeace betoogt dat van haar niet gevergd kon worden dat zij de minister na het verstrijken van de in dit geval redelijke termijn in gebreke stelde, alvorens beroep in te stellen. Gelet op hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, is niet aannemelijk geworden dat onmiddellijke stillegging van de kernenergiecentrale te Borssele voor onderzoek en herstel van gebreken, noodzakelijk is. Gelet hierop is het door Greenpeace aangevoerde geen bijzondere omstandigheid die met zich meebracht dat een ingebrekestelling na het verstrijken van de in dit geval redelijke termijn redelijkerwijs niet van haar kon worden gevergd.
Voor zover Greenpeace heeft betoogd te stellen dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 4:13, eerste lid, van de Awb in dit geval op twee weken diende te worden gesteld, overweegt de Afdeling gelet op het zojuist overwogene dat de minister zich gelet op de in geding zijnde belangen op het standpunt mocht stellen dat een termijn van twee weken voor een zorgvuldige besluitvorming niet redelijk was te achten.
6.    Gelet op artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.S. Aal, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld    w.g. Aal
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2012
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).
-     Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.
-     In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.
-     Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.
584.