201208916/2/R4.
Datum uitspraak: 27 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, wonend te Stiens, gemeente Leeuwarderadeel,
de raad van de gemeente Leeuwarderadeel,
verweerder.
Bij besluit van 5 juli 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Stiens" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 november 2012, waar de raad, vertegenwoordigd door S.F. Overdijk, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. [verzoeker] en anderen zijn zonder bericht niet verschenen.
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] en anderen zijn voor het door hem ingediende verzoek € 156,00 aan griffierecht verschuldigd. Een verzoek wordt ingevolge artikel 8:41, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 8:82, tweede lid, van de Awb niet ontvankelijk verklaard indien storting of bijschrijving van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden binnen twee weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de indiener van een verzoekschrift is gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3. [verzoeker] en anderen zijn bij aangetekend verzonden brief 11 september 2012 op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen. Daarbij is meegedeeld dat het verschuldigde griffierecht binnen twee weken na de dag van verzending van de brief op de rekening van de Raad van State dient te zijn bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State dient te zijn betaald. Tevens is vermeld dat, indien van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, er rekening mee moet worden gehouden dat het verzoek niet ontvankelijk wordt verklaard.
4. Het bedrag is onder vermelding van het zaaknummer van de voorlopige voorzieningsprocedure binnen de aldus gestelde termijn op de rekening van de Raad van State bijgeschreven.
5. [verzoeker] en anderen zijn voor het door hem ingestelde beroep € 156,00 aan griffierecht verschuldigd. Een beroep wordt ingevolge artikel 8:41, tweede lid, van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, indien storting of bijschrijving van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de indiener van een beroepschrift is gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
6. [verzoeker] en anderen zijn bij brief van 11 september 2012 op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen. Nadat is gebleken dat [verzoeker] en anderen het griffierecht niet hebben voldaan is aan hen bij aangetekend verzonden brief van 16 oktober 2012 meegedeeld dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de dag van verzending van de brief, dat wil zeggen uiterlijk , op de rekening van de Raad van State dient te zijn bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State dient te zijn betaald. Tevens is vermeld dat, indien van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, het beroep reeds om die reden niet-ontvankelijk wordt verklaard, behoudens in uitzonderlijke gevallen.
7. Het bedrag is niet binnen de aldus gestelde termijn op de rekening van de Raad van State bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State betaald. In verband daarmee is het griffierecht dat is betaald voor de voorlopige voorzieningsprocedure overgeheveld naar de beroepsprocedure. Dit betekent dat het griffierecht in de beroepsprocedure geacht moet worden wel tijdig te zijn voldaan, terwijl het griffierecht in de voorlopige voorzieningsprocedure geacht moet worden niet tijdig te zijn voldaan. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [verzoeker] en anderen in verzuim zijn geweest.
8. Het verzoek is niet-ontvankelijk.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2012