201209743/2/R1.
Datum uitspraak: 28 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats], waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 5 september 2012, kenmerk 2012/0206765, heeft het college krachtens artikel 110a, zevende lid, gelezen in samenhang met het eerste lid, van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) in het kader van de realisering van een nieuwe aansluiting op de N50 hogere grenswaarden voor de geluidsbelasting vastgesteld voor de woning aan de Melmerweg 15 te Kampen.
Tegen dit besluit heeft de maatschap beroep ingesteld.
De maatschap heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 november 2012, waar de maatschap, vertegenwoordigd door haar maten [maat A] en [maat B], en mr. J.A.J.M. van Houtum, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door H.G. Bos en ing. Bergsma-Middeljans, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar de raad van de gemeente Kampen, vertegenwoordigd door G.J. Smith, werkzaam bij de gemeente, en R. Nieborg, werkzaam bij Royal Haskoning, als partij gehoord.
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De maatschap voert aan dat het akoestisch onderzoek "Ontsluitingsweg Haatland te Kampen" van DHV van juli 2012, dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, gebreken vertoont. Zij betoogt dat geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat (vracht)verkeer op de aansluiting nabij hun woning meer geluidsoverlast zal veroorzaken dan doorgaand verkeer op de hoofdrijbaan. Verder voert zij aan dat moet worden getwijfeld aan de aanname in het onderzoek dat het aandeel van vrachtverkeer in het totale verkeersaanbod ongeveer twintig procent bedraagt. Volgens haar is dit aandeel groter.
2.1. Het college heeft ter zitting toegelicht dat de toename van de geluidsbelasting ter plaatse van de woning ten opzichte van de eerder vastgestelde hogere waarden met name wordt veroorzaakt door de autonome groei van het wegverkeer op het reeds bestaande gedeelte van de N50 en dat ingebruikname van de nieuwe aansluiting door licht, middelzwaar en zwaar verkeer niet of nauwelijks zal leiden tot een toename. Het college heeft voorts toegelicht dat in het akoestisch onderzoek van DHV wat betreft het aandeel van vrachtverkeer in het totale verkeersaanbod is uitgegaan van een verkeersmodel van de gemeente Kampen en verkeerstellingen. Naar het oordeel van de voorzitter heeft de maatschap niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. Daarbij komt dat in het onderzoek staat dat de akoestische berekeningen zijn uitgevoerd overeenkomstig Standaardrekenmethode II van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006, waarin is voorgeschreven dat met alle van belang zijnde factoren, zoals samenstelling van het verkeer, rekening moet worden gehouden. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek van DHV zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat het college zich daarop niet heeft mogen baseren.
3. De maatschap betoogt verder dat geen juiste afweging is gemaakt wat betreft de doelmatigheid van geluidbeperkende maatregelen. Zij betoogt in de eerste plaats dat ten onrechte geen stil asfalt op de nieuwe aansluiting wordt aangelegd.
Verder betoogt zij met verwijzing naar een contra-expertise van LBP Sight van 5 juni 2012 dat ten behoeve van de doelmatigheidsafweging slechts onderzoek is verricht naar de effecten van de plaatsing van een geluidsscherm langs de aansluiting en ten onrechte niet naar het effect van de plaatsing van een geluidsscherm langs de hoofdrijbaan.
3.1. Het college heeft ter zitting toegelicht dat de aanleg van stil asfalt op de aansluiting niet of nauwelijks zal leiden tot een beperking van de geluidsbelasting ter plaatse van de woning aan de Melmerweg 15, omdat de geluidsbelasting met name wordt veroorzaakt door de autonome groei van het wegverkeer op de reeds bestaande hoofdrijbaan van de N50.
Voorts staat in het akoestisch onderzoek van DHV van juli 2012 dat de geluidsbelastingen zijn berekend op basis van twee schermvarianten langs de aansluiting. Naar aanleiding van de zienswijze van de maatschap is voorts de geluidsbelasting berekend op basis van een schermvariant langs de hoofdrijbaan. Berekend is dat in alle varianten niet wordt voldaan aan de minimale reductie-eis van 5 dB als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder. Gelet hierop is geconcludeerd dat schermmaatregelen niet voldoen aan het doelmatigheidscriterium zoals opgenomen in de regeling. De voorzitter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de afweging wat betreft de doelmatigheid van geluidbeperkende maatregelen in zoverre ontoereikend is.
4. De maatschap vreest voor een verslechtering van de luchtkwaliteit en een beperking van haar bedrijfsvoering.
4.1. De bij het besluit vastgestelde hogere waarden hebben betrekking op de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de N50 en niet op de gevolgen van de N50 op de luchtkwaliteit of de bedrijfsvoering. Laatstgenoemde gevolgen konden aan de orde worden gesteld in de procedures die hebben geleid tot vaststelling van een besluit dat voorziet in aanleg van de weg. Gelet op het toetsingskader in de Wgh zijn deze gevolgen in de onderhavige procedure niet relevant. Dit betoog kan daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
5. Voor zover de maatschap in het beroepschrift voor het overige heeft verwezen naar de inhoud van haar zienswijze, overweegt de voorzitter dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. De maatschap heeft in het beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit in zoverre onjuist is.
6. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Priem
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012