ECLI:NL:RVS:2012:BY5081

Raad van State

Datum uitspraak
5 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201108644/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Sorgdrager
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek inzake damwand door college van dijkgraaf en hoogheemraden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 juni 2011, waarin het beroep tegen de afwijzing van een handhavingsverzoek door het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland ongegrond werd verklaard. Het verzoek van [appellant] was gericht tegen de vereniging Koninklijke Handelsbond voor Boomkwekerij- en Bolproducten Anthos, die een damwand had geplaatst in de Treslongvijver te Hillegom. Het college had op 14 september 2009 het verzoek om handhaving afgewezen, omdat er volgens hen geen overtreding van de keur was. Na een ongegrond verklaard bezwaar en een daaropvolgend beroep bij de rechtbank, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 21 september 2012 is de zaak behandeld, waarbij zowel [appellant] als vertegenwoordigers van het college aanwezig waren. De rechtbank had eerder overwogen dat het advies van de bezwaarschriftencommissie deugdelijke motivering bood voor de beslissing van het college. [appellant] betwistte de onafhankelijkheid van de commissie en de deugdelijkheid van het advies, maar de Raad van State oordeelde dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid of onzorgvuldigheid in de procedure.

De Raad van State bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het verzoek van [appellant] om handhaving niet betrekking had op het verplaatste deel van de damwand, en dat de rechtbank terecht had overwogen dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201108644/1/A4.
Datum uitspraak: 5 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hillegom,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 juni 2011 in zaak nr. 10/3943 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland.
Procesverloop
Bij besluit van 14 september 2009 heeft het college het verzoek van [appellant] om in verband met een geplaatste damwand met handhavingsmaatregelen op te treden jegens de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Koninklijke Handelsbond voor Boomkwekerij- en Bolproducten Anthos (hierna: Anthos), afgewezen.
Bij besluit van 28 april 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juni 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2012, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door drs. R. van der Heiden en M.A. Hoogkamer, werkzaam bij het hoogheemraadschap, zijn verschenen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college na de zitting het aanvraagformulier met betrekking tot het dempen van een gedeelte van de vijver nabij "Treslong" en het aanbrengen van een damwand van Anthos, van 15 februari 2001, waarmee de andere partijen reeds bekend waren, overgelegd. [appellant] heeft daarop een reactie ingediend.
Met toestemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1.    Bij brief van 18 juni 2009 heeft [appellant] het college verzocht met handhavingsmaatregelen op te treden tegen de door Anthos geplaatste damwand in de Treslongvijver te Hillegom. Het college heeft bij besluit van 14 september 2009 het verzoek afgewezen omdat zich wat betreft de plaatsing van de damwand geen overtreding van de keur voordoet, zodat het niet bevoegd is om handhavend op te treden.
2.    [appellant] heeft bij brief van 8 december 2011 medegedeeld dat hij zijn hoger beroep intrekt voor zover dat betrekking heeft op de aangevallen uitspraak wat betreft de weigering handhavend op te treden tegen het deel van de damwand dat door Anthos in 2001 op zijn perceel is geplaatst.
Anders dan het college heeft betoogd, is het hoger beroep hiermee niet geheel ingetrokken. Het hoger beroep van [appellant] heeft niet uitsluitend betrekking op de aangevallen uitspraak wat betreft het deel van de damwand dat in 2001 op het perceel van [appellant] is geplaatst, maar ziet eveneens op de aangevallen uitspraak wat betreft het deel van de damwand dat in 2001 op het perceel van Anthos is geplaatst en op het in 2009 verplaatste deel.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij tijdens de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie een aantal op de persoon gerichte aantijgingen heeft geuit en dat de voorzitter van de bezwaarschriftencommissie hem om die reden heeft mogen beletten om de pleitnotitie uit te spreken. [appellant] acht de gang van zaken tijdens de hoorzitting aanleiding om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van de bezwaarschriftencommissie.
3.1.    Voor het standpunt van [appellant] dat het advies van de commissie niet weloverwogen tot stand is gekomen, omdat de commissie vooringenomen of niet onafhankelijk zou zijn, bieden de stukken noch het verhandelde ter zitting aanknopingspunten.
Van de op 18 februari 2010 gehouden hoorzitting is een verslag opgemaakt, gedateerd 18 maart 2010. In het verslag staat dat de voorzitter van de bezwaarschriftencommissie [appellant] heeft verzocht om zich bij het voordragen van zijn pleitnotitie te onthouden van op de persoon gerichte kritiek en dat de voorzitter, toen [appellant] geen gehoor gaf aan dit verzoek, de hoorzitting heeft beëindigd. Het verslag is [appellant] toegezonden en hij kon, indien het verslag zijns inziens niet een juiste weergave van de gang van zaken bevatte, daarop reageren. Dat heeft hij niet gedaan. Gelet hierop bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de juiste weergave van het verhandelde tijdens de hoorzitting in het verslag.
Voor zover [appellant] beoogt te stellen dat de bezwaarschriftencommissie doordat hij zijn pleitnotitie niet geheel kon voordragen, niet volledig kennis heeft kunnen nemen van zijn bezwaren, wordt overwogen dat zijn pleitnotitie onderdeel van het verslag uitmaakt, zodat de bezwaarschriftencommissie van zijn (inhoudelijke) standpunten kennis heeft kunnen nemen.
Het betoog faalt.
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de beslissing op bezwaar berust op een deugdelijke motivering nu, volgens [appellant], het advies van de bezwaarschriftencommissie, dat ten grondslag is gelegd aan het besluit, onzorgvuldig tot stand is gekomen.
4.1.    In het besluit op bezwaar heeft het college onder het kopje 'advies bezwaarschriftencommissie' verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 18 maart 2010. Het advies is met het besluit aan [appellant] toegezonden. Niet is gebleken dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college ter motivering van het bij de rechtbank bestreden besluit heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar het advies.
Het betoog faalt.
5.    [appellant] betoogt dat rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het college het besluit heeft genomen in strijd met het gebod van onpartijdigheid. Hiertoe verwijst [appellant] onder meer naar correspondentie tussen hem en het college waaruit dat zijns inziens wel blijkt.
Voorts betoogt [appellant] dat het college zijn bevoegdheid onjuist heeft aangewend.
5.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het college vooringenomen was bij het nemen van het besluit. Evenmin is gebleken dat het college zijn bevoegdheid in strijd met het verbod van détournement de pouvoir heeft aangewend.
6.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vraag of de damwand eind 2009 in overeenstemming met de bepalingen van de Keur Rijnland 2009 is verplaatst, niet voorligt in onderhavige procedure nu het handhavingsverzoek van 18 juni 2009 niet op dit deel van de damwand ziet. [appellant] betoogt daartoe dat hij heeft verzocht om handhavend op te treden tegen de gehele naar zijn mening illegaal geplaatste damwand.
6.1.    Dit betoog faalt. Het verzoek van [appellant] van 18 juni 2009 om handhaving betreft de op dat moment aanwezige damwand. Het verzoek heeft geen betrekking op de oprichting van een deel van de damwand na die datum.
De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het verzoek niet ziet op het verplaatste deel van de damwand, zodat de weigering om handhavend op te treden daarop evenmin zag.
7.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voor het plaatsen van de damwand op het perceel van Anthos niet alsnog ontheffing van de Keur Rijnland 2009 is vereist. Hij betwist dat de damwand is toegestaan, zoals de rechtbank heeft overwogen, op grond van een verleende ontheffing. De damwand is destijds in strijd met de Keur Rijnland, versie 1 mei 2000 (hierna: Keur Rijnland 2000), geplaatst, aldus [appellant].
7.1.    In artikel 3.1.1, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Keur Rijnland 2009, voor zover hier van belang, is onder meer bepaald dat het verboden is om in, op, onder en/of boven waterstaatswerken werkzaamheden te verrichten en werken aan te brengen of te hebben, zonder de daarvoor vereiste vergunning.
Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Keur Rijnland 2009, voor zover hier van belang, wordt een ontheffing voor een ingevolge deze keur vergunningplichtig handelen, welke is verleend voor inwerkingtreding van deze keur, geacht ingevolge deze keur te zijn verleend.
7.2.    Blijkens het aanvraagformulier van 15 februari 2001 is destijds door Anthos ontheffing van de Keur Rijnland 2000 gevraagd voor zowel het dempen van een gedeelte van de Treslongvijver als het aanbrengen van een damwand. Bij besluit van 12 oktober 2001 is aan Anthos de gevraagde ontheffing verleend. Hoewel in dit besluit alleen het dempen van de vijver wordt genoemd, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat niet ook ontheffing voor de damwand is verleend. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat het dempen van een gedeelte van de vijver alleen mogelijk is door het aanbrengen van een damwand die het te dempen deel scheidt van het ongedempte deel.
De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat voor het plaatsen van de damwand ontheffing van de Keur Rijnland 2000, is verleend en het college in zoverre onbevoegd was bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen te treffen.
Het betoog faalt.
8.    Al hetgeen [appellant] heeft aangevoerd met betrekking tot klachten over het college en eerdere ontheffingen- of bezwaarschriftenprocedures, ziet niet op het bij de rechtbank bestreden besluit, zodat dit al hierom niet kan leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Het betoog faalt.
9.    [appellant] heeft in het hoger beroepschrift vermeld dat de overige in bezwaar en beroep aangevoerde gronden als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd. Op die gronden is de rechtbank in de aangevallen uitspraak ingegaan. [appellant] heeft in het hoger beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig is.
Het betoog faalt.
10.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager    w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2012
163-738.