ECLI:NL:RVS:2012:BY5086

Raad van State

Datum uitspraak
5 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201203583/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
  • D.A.B. Montagne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van handhaving van bestemmingsplan in relatie tot gebruik van pand door zorginstellingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de stichtingen Stichting Woonbron en Interlevensbeschouwelijke Stichting voor zorg ten behoeve van mensen met een handicap ASVZ tegen besluiten van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Prins Alexander. De stichtingen zijn gelast het gebruik van een pand op het perceel Erroll Garnerstraat 9 te Rotterdam als 'inloopvoorziening' te staken, onder oplegging van een dwangsom. De stichtingen hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het dagelijks bestuur heeft deze bezwaren ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam heeft het beroep van de stichtingen ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep hebben ingesteld.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 24 oktober 2012. De stichtingen betogen dat het pand als woning wordt gebruikt en dat het dagelijks bestuur niet handhavend kan optreden. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat het pand niet als woning wordt gebruikt, omdat de cliënten van de Stichting ASVZ niet in het pand wonen. De Raad van State bevestigt deze overwegingen en stelt dat het dagelijks bestuur terecht handhavend heeft opgetreden, gezien het algemeen belang dat gediend is met handhaving van het bestemmingsplan.

De stichtingen hebben ook aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden zijn die het dagelijks bestuur zouden moeten doen afzien van handhavend optreden. De Raad van State oordeelt dat het dagelijks bestuur gemotiveerd heeft uiteengezet dat het niet bereid is ontheffing te verlenen en dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het standpunt van het dagelijks bestuur rechtens onhoudbaar is. De Raad van State concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter.

Uitspraak

201203583/1/A1.
Datum uitspraak: 5 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak het hoger beroep van:
de stichting Stichting Woonbron en de stichting Interlevensbeschouwelijke Stichting voor zorg ten behoeve van mensen met een handicap ASVZ (hierna: de stichtingen), gevestigd te Rotterdam onderscheidenlijk Sliedrecht,
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 21 februari 2012 in zaak nrs. 11/5781 en 11/5782 in het geding tussen:
de stichtingen
en
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Prins Alexander.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 24 mei 2011 heeft het dagelijks bestuur de stichtingen onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van het pand op het perceel Erroll Garnerstraat 9 te Rotterdam als "inloopvoorziening" te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 23 november 2011 heeft het dagelijks bestuur de door de stichtingen daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 februari 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover hier van belang, het door de stichtingen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de stichtingen hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [belanghebbenden] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De stichtingen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2012, waar de stichtingen, vertegenwoordigd door mr. G.C.M. Schipper, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. M.C. Rolle, werkzaam bij de deelgemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbenden], vertegenwoordigd door mr. C. Lubben, gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Zevenkamp" rust op het perceel de bestemming "Woningen, niet-gestapeld (W)".
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor niet-gestapelde woningen met de daarbij behorende tuinen, erven en ontsluitingspaden en wegen.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, is het verboden de in het plan gelegen bouwwerken geheel of gedeeltelijk te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de daaraan in het plan gegeven bestemmingen, of met het volgens deze voorschriften uitsluitend toegelaten gebruik, dan wel met de uit deze voorschriften voortvloeiende aard van bebouwing.
Ingevolge artikel 1 van de voorschriften tweede verzamelherziening inzake gebruiksbepaling dient in de gebruiksbepalingen, die onder welke benaming ook onderdeel uitmaken van de bestemmingsplannen, die zijn vermeld in de bij deze voorschriften behorende bijlagen A en B, onder "gebruik" te worden verstaan: gebruiken, in gebruik geven, doen gebruiken of laten gebruiken.
In bijlage B is het bestemmingsplan "Zevenkamp" vermeld.
2. De stichtingen betogen dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het pand als woning als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften wordt gebruikt, zodat het dagelijks bestuur ter zake niet handhavend kon optreden. Volgens hen wordt het pand overwegend voor woondoeleinden gebruikt. In dit verband voeren zij aan dat de begeleiders van de cliënten van Stichting ASVZ in het pand eten en slapen en er de was doen.
2.1. De voorzieningenrechter heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het dagelijks bestuur zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het pand niet als woning als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften wordt gebruikt, reeds omdat in het pand door zowel de cliënten van Stichting ASVZ als hun begeleiders niet wordt gewoond. Hierbij heeft de voorzieningenrechter terecht in aanmerking genomen dat, zoals ter zitting bij de Afdeling is bevestigd, de circa tien cliënten van de Stichting ASVZ het pand weliswaar gebruiken voor het nuttigen van hun maaltijden en het verkrijgen van de noodzakelijke begeleiding, maar ieder van hen over een eigen woning in de omgeving van het perceel beschikt. Zij overnachten niet in het pand op het perceel. Bovendien zijn geen tien slaapplaatsen in het pand aanwezig. Dat de begeleiders in het pand overnachten, eten en de was doen, maakt het voorgaande niet anders. Het pand wordt door de begeleiders, die eveneens elders een eigen woning hebben, uitsluitend gebruikt in het kader van hun werkzaamheden voor de Stichting ASVZ. Ter zitting bij de Afdeling is toegelicht dat de begeleiders elkaar afwisselen en slechts één begeleider gedurende de nachtperiode aanwezig is om cliënten in geval van nood de noodzakelijke zorg te bieden. In het door de stichtingen aangehaalde arrest van de Hoge Raad heeft de voorzieningenrechter terecht geen aanleiding gezien voor een ander oordeel. Dit arrest heeft betrekking op een kwestie van civielrechtelijke aard.
Het betoog faalt.
3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4. De stichtingen betogen dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat zich bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan het dagelijks bestuur in dit geval van handhavend optreden had behoren af te zien. Hiertoe voeren zij aan dat concreet zicht op legalisatie bestaat, omdat nergens uit blijkt dat het dagelijks bestuur niet bereid is ontheffing te verlenen. Volgens hen heeft het dagelijks bestuur in andere gevallen wel ontheffing verleend. Voorts voeren zij aan dat het dagelijks bestuur in rechtens vergelijkbare gevallen niet handhavend heeft opgetreden.
4.1. Het dagelijks bestuur heeft gemotiveerd uiteengezet dat het niet bereid is ten behoeve van het gebruik van het pand ontheffing te verlenen. Hierbij heeft het dagelijks bestuur in aanmerking genomen dat zijn beleid er op is gericht om voorzieningen ten behoeve van bijzondere doelgroepen over verschillende woonwijken te spreiden en dat zich in de omgeving van het perceel reeds verschillende van die voorzieningen bevinden. De voorzieningenrechter heeft terecht geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat het door het dagelijks bestuur ingenomen standpunt rechtens onhoudbaar is en de vereiste ontheffing niet zal kunnen worden geweigerd.
De voorzieningenrechter heeft door de stichtingen evenzeer terecht niet aannemelijk gemaakt geacht dat het dagelijks bestuur in rechtens vergelijkbare gevallen niet handhavend heeft opgetreden. Het dagelijks bestuur heeft ter zitting genoegzaam toegelicht dat de cliënten in de door de stichtingen genoemde gevallen, anders dan het onderhavige geval, geen beschikking over een eigen woning hebben dan wel dat in die gevallen een ander bestemmingsplan of een andere bestemming van toepassing is. Dat in enkele van de door de stichtingen genoemde gevallen van een zelfde soort begeleiding sprake is als in het pand op het perceel, is door de stichtingen niet aannemelijk gemaakt.
Het betoog faalt.
5. De stichtingen betogen voorts dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat handhavend optreden zodanig onevenredig is met de daarmee te dienen belangen dat het dagelijks bestuur daarvan in het onderhavige geval had behoren af te zien. Hiertoe voeren zij aan dat het gebruik van het pand voor een verantwoorde hulpverlening aan de cliënten van Stichting ASVZ noodzakelijk is. Zij stellen dat het gebruik van het pand geen overlast voor omwonenden veroorzaakt.
5.1. De voorzieningenrechter heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden had behoren te worden afgezien. Daargelaten of het gebruik van het pand overlast voor omwonenden veroorzaakt, het dagelijks bestuur heeft de strijdigheid van dat gebruik met het bestemmingsplan van voldoende gewicht kunnen achten om tot handhaving over te gaan. De gestelde omstandigheid dat de hulpverlening aan cliënten zonder het gebruik van het pand moet worden gestaakt, leidt, wat daar van zij, niet tot een ander oordeel. De gevolgen van het met het bestemmingsplan strijdige gebruik dienen voor rekening en risico van de stichtingen te blijven.
Het betoog faalt.
6. Ten slotte kan, reeds omdat uit het voorgaande volgt dat de beslissing van de voorzieningenrechter juist is, het betoog van de stichtingen dat de voorzieningenrechter ten onrechte met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak, niet leiden tot het door hen daarmee beoogde doel.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2012
374-593.