201111786/1/A3.
Datum uitspraak: 5 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Heerhugowaard,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 30 september 2011 in zaak nr. 11/49 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard.
Bij besluit van 21 juli 2009 heeft het college geweigerd aan [appellante] een reclamevergunning te verlenen voor twee vitrinekasten aan de gevel van een pand op het perceel [locatie] te Heerhugowaard (hierna: het pand).
Bij besluit van 23 november 2010 heeft het college het door
[appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 30 september 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting op 9 augustus 2012 aan de orde gesteld. [belanghebbende], die ingevolge artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid zijn gesteld als partij aan het geding deel te nemen, zijn daar gehoord.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting vervolgens onder toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschorst.
Bij brief van 27 augustus 2012 heeft het college desgevraagd een nader stuk aan de Afdeling doen toekomen.
De Afdeling heeft de zaak op een nadere zitting behandeld op 31 oktober 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door [directeur], en het college, vertegenwoordigd door P.E.M. Mac Donald, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn [belanghebbenden] daar verschenen.
1. Ingevolge artikel 4.4.2, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Heerhugowaard 2005 (hierna: de Apv) is het de rechthebbende op een onroerende zaak alsmede de hoofdgebruiker van die zaak verboden zonder vergunning van het college deze zaak of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.
Ingevolge het vierde lid kan een vergunning, bedoeld in het eerste lid, worden geweigerd:
a. indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
Bij de uitoefening van de bevoegdheid ingevolge artikel 4.4.2 van de Apv hanteert het college beleidsregels die zijn neergelegd in de Welstandsnota Heerhugowaard 2006, deelplan 1 Reclamebeleid 2008 (hierna: het Reclamebeleid).
Volgens onderdeel C, paragraaf 1.1 Overgangsregeling geldt voor reclameobjecten die in strijd met deze nota, maar met vergunning zijn gerealiseerd voordat de nota 'Reclamebeleid' werd vastgesteld, het volgende:
- De datum van inwerkingtreding van deze nota is bepalend;
- De afgegeven vergunningen blijven rechtsgeldig. Er wordt geen actie ondernomen om deze reclameobjecten in overeenstemming te brengen met de nieuwe beleidsregels;
- Als de exploitant van een pand zijn reclame wil vervangen of veranderen, moet de reclame die niet in overeenstemming is met het nieuwe beleid, worden verwijderd;
Volgens paragraaf 1.2 Hardheidsclausule kan het college in uitzonderlijke gevallen afwijken van de nota 'Reclamebeleid'. Om te kunnen afwijken van de nota moet het plan voorzien zijn van:
- Een positief advies (schriftelijk gemotiveerd) van de Welstandscommissie;
Volgens paragraaf 2.3 Winkelgebieden (deelgebied 3A), gelden bij winkelgebieden de volgende uitgangspunten:
- Maximaal één bord per parcelleringseenheid, met ten hoogste twee reclame-uitingen per gebruiker;
2. Bij besluit van 13 januari 2009 heeft het college aan [appellante] een reclamevergunning verleend ten behoeve van twee vitrinekasten. Tegen dat besluit hebben [belanghebbenden] bezwaar gemaakt. Naar aanleiding hiervan heeft het college advies gevraagd aan de Welstandscommissie. De Welstandscommissie heeft de aanvraag getoetst aan de criteria uit paragraaf 2.3 Winkelgebieden van het Reclamebeleid. In haar advies van 9 april 2009 heeft zij geconcludeerd dat de reclame niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Bij besluit van 21 juli 2009 heeft het college de reclamevergunning alsnog geweigerd. Het college heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat de reclamevergunning bij besluit van 13 januari 2009 ten onrechte is verleend, omdat de vitrinekasten in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in redelijkheid de reclamevergunning niet heeft kunnen weigeren. Zij voert hiertoe aan dat voorbij is gegaan aan de omstandigheid dat in het pand twee bedrijven zijn gevestigd en volgens het Reclamebeleid per bedrijf maximaal twee reclame-uitingen zijn toegestaan. Voor de huidige twee reclame-uitingen heeft zij al sinds 2000 een reclamevergunning. Bovendien is niet getoetst aan de hardheidsclausule en het overgangsrecht, aldus
3.1. Ingevolge artikel 4.4.2, vierde lid, aanhef en onder a, van de Apv kan een reclamevergunning worden geweigerd, indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Volgens paragraaf 2.3 van het Reclamebeleid dient hierbij onder meer als uitgangspunt te worden genomen dat per parcelleringseenheid ten hoogste één bord is toegestaan, met maximaal twee reclame-uitingen per gebruiker.
De reclamevergunning is aangevraagd ten behoeve van de besloten vennootschap MAX Wonen B.V. Bij brief van 28 januari 2011 heeft [appellante] foto's overgelegd van de reclame-uitingen op het pand. Uit die foto's blijkt dat ten behoeve van MAX Wonen B.V., afgezien van de vitrinekasten, reeds twee reclame-uitingen op het pand zijn geplaatst. Volgens het Reclamebeleid zijn meer reclame-uitingen per gebruiker op een pand niet toegestaan. Voorts heeft de Welstandscommissie geconcludeerd dat een grotere hoeveelheid reclame-uitingen volgens het Reclamebeleid in strijd is met redelijke eisen van welstand. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college de reclamevergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Dat, zoals [appellante] heeft betoogd, in het pand twee bedrijven zijn gevestigd, doet aan het vorenstaande niet af, nu per gebruiker maximaal twee reclame-uitingen op het pand zijn toegestaan en dit maximum voor MAX Wonen B.V. reeds is bereikt. Voor zover [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft getoetst aan de hardheidsclausule, wordt overwogen dat zij dit onvoldoende heeft gemotiveerd. Bovendien is voor een geslaagd beroep op de hardheidsclausule in ieder geval een positief advies van de Welstandscommissie vereist, hetgeen in dit geval ontbreekt.
Voor zover [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het overgangsrecht, wordt overwogen dat het overgangsrecht in dit geval niet van toepassing is, nu dat alleen ziet op reclame-uitingen die zijn vergund voor de inwerkingtreding van het Reclamebeleid. Een dusdanige situatie doet zich hier niet voor.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Het verzoek van [belanghebbenden] om [appellante] te veroordelen in de kosten die zij hebben moeten maken om de zittingen bij de Afdeling bij te wonen, wordt niet ingewilligd, omdat [appellante] geen onredelijk gebruik van het procesrecht heeft gemaakt.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2012