ECLI:NL:RVS:2012:BY5112

Raad van State

Datum uitspraak
5 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201112330/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Driebergen, Zonstraat en de gevolgen voor de ruimtelijke ordening

Op 6 oktober 2011 heeft de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug het bestemmingsplan "Driebergen, Zonstraat" vastgesteld. Dit besluit werd aangevochten door [appellant sub 1] en anderen, alsook door de vereniging Vereniging Tussen Heuvelrug en Wetering. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 8 oktober 2012 behandeld. De appellanten stelden dat het plan niet aansluit bij de wijk en dat het voorziet in een te hoge woningdichtheid. Ze wezen op de ruim en groen opgezette wijk en de noodzaak van voldoende openbaar groen en parkeercapaciteit. De raad verdedigde het plan door te stellen dat de Zonstraat en de Welgelegenlaan verschillende stedenbouwkundige karakters hebben en dat het plan niet in strijd is met de Nota inbreidingslocaties 2003. De Afdeling oordeelde dat de raad in redelijkheid kon stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare bebouwingsdichtheid en dat het voldoet aan de randvoorwaarden van de Nota. De Afdeling verwierp de bezwaren van de appellanten en verklaarde de beroepen ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van een goede ruimtelijke ordening en de afweging van belangen bij de vaststelling van bestemmingsplannen.

Uitspraak

201112330/1/R3.
Datum uitspraak: 5 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1] en anderen, wonend te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
2.    de vereniging Vereniging Tussen Heuvelrug en Wetering, gevestigd te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug, en anderen
appellanten,
en
de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Driebergen, Zonstraat" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en de vereniging en anderen  beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2012, waar [appellant sub 1] en anderen, bijgestaan door mr. J. de Vet, werkzaam bij DAS, de vereniging en anderen, vertegenwoordigd door L.W. Blessing, bijgestaan door mr. J.J.H. Mineur, werkzaam bij advocatenkantoor Habitat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door E. Franke, bijgestaan door mr. L.J. Wildeboer, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
Overwegingen
1.    Het plan voorziet in de mogelijkheid om 65 woningen te bouwen aan weerszijden van de Zonstraat in het noordoosten van de kern Driebergen-Rijsenburg.
2.    [appellant sub 1] en anderen en de vereniging en anderen voeren aan dat het plan niet aansluit bij de wijk en voorziet in een te hoge woningdichtheid. Zij stellen daartoe dat de wijk ruim en groen is opgezet en fungeert als overgangsgebied tussen het stedelijk gebied en de bossen. Voorts is het plan vanwege het aantal woningen dat het mogelijk maakt in strijd met de Nota inbreidingslocaties 2003 (hierna: de Nota) en is ten onrechte niet voor alle woningen aan de zuidzijde van de Zonstraat de methode van de spiegelsymmetrie toegepast. Daarbij voorziet het plan in te weinig openbaar groen. De vereniging en anderen voeren voorts aan dat het plan in strijd is met de Structuurvisie 2030 "Groen dus vitaal" en dat onzeker is of in het plangebied voldoende parkeercapaciteit wordt gerealiseerd, zodat gevreesd moet worden voor parkeeroverlast. Ook betogen de vereniging en anderen dat, gelet op de gedane toezeggingen, ten onrechte geen verbod op dakkapellen in het plan is opgenomen en dat een bepaling over de dakhelling ten behoeve van mansardekappen ontbreekt.
2.1.    De raad betoogt dat de Zonstraat, waar het plan betrekking op heeft, en de ten zuiden daarvan gelegen Welgelegenlaan buurten zijn met een verschillend stedenbouwkundig karakter. De villawijk aan de Welgelegenlaan is een ruim opgezette wijk met relatief grote kavels met vrijstaande of twee aaneengebouwde woningen in een bosachtige omgeving met een groen karakter. De Zonstraat is een vooroorlogse buurt in de oude kern van Driebergen-Rijsenburg met een dorpskarakter en met woningen op overwegend kleinere kavels. De opzet van het plan is dat het huidige straatbeeld niet wordt aangetast en het dorpse karakter behouden blijft, zodat het plan niet ten koste gaat van het bestaande stedenbouwkundig karakter van de Zonstraat. Ook leidt het plan volgens de raad niet tot een onaanvaardbare bebouwingsdichtheid en is het plan niet in strijd met de Nota. Voor de beoordeling van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van de CROW-normen. Een verbod op dakkapellen is niet opgenomen in de planregels omdat deze op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht vergunningvrij zijn, aldus de raad.
2.2.    [appellant sub 1] en anderen en de vereniging en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de Welgelegenlaan en de Zonstraat niet een verschillend stedenbouwkundig karakter hebben zoals de raad heeft geschetst. Dat brengt mee dat niet staande kan worden gehouden dat het plan niet passend is voor de Zonstraat, omdat het niet voorziet in een wijk die als overgangsgebied tussen stedelijk gebied en bosgebied kan worden aangemerkt. Deze karakterisering geldt niet voor de Zonstraat. De verwijzing van de vereniging en anderen naar de uitspraak van de Afdeling van 21 april 2010, zaak nr.
200902843/1/R2, vormt geen grond voor een ander oordeel, omdat de overwegingen in die uitspraak over het karakter van de wijk als overgangsgebied betrekking hebben op de Welgelegenlaan en niet op de Zonstraat.
Het standpunt van de raad dat de woningdichtheid niet beoordeeld moet worden op de schaal van het plangebied maar op de schaal van de gehele wijk, waarbij niet alleen naar het aantal woningen maar ook naar alle overige functies dient te worden te worden gekeken, acht de Afdeling niet onredelijk. Dat het plan leidt tot een te grote woningdichtheid op de schaal van de wijk is niet gesteld. Nu het plan woningbouw mogelijk maakt op een voormalig bedrijfsterrein vormt de enkele omstandigheid dat het plan voorziet in meer woningen dan voorheen in het plangebied aanwezig waren onvoldoende grond voor het oordeel dat het plan vanwege het aantal woningen dat mogelijk wordt gemaakt niet strekt tot een goede ruimtelijke ordening. Dat het plan vanwege het aantal woningen in strijd is met de Nota valt evenmin in te zien. Ter zitting heeft de raad onweersproken gesteld dat het plan betrekking heeft op twee van de drie deelgebieden voor inbreiding die in de Nota worden onderscheiden in het gebied Traaij/Zonstraat. Volgens de Nota bieden de twee deelgebieden plaats aan ongeveer 63 woningen in een mix van vrijstaand, twee-onder-een-kap- en rijwoningen. Het plan voorziet in de oprichting van 65 woningen in een mix van patiowoningen, aaneengebouwde woningen, twee-onder-een-kapwoningen en appartementen, en daarmee in een beperkte afwijking van de Nota. De raad heeft toegelicht dat de afwijking is ingegeven door de economische haalbaarheid van het plan. Nu van de Nota gemotiveerd kan worden afgeweken is er geen grond voor het oordeel dat het plan niet in stand kan blijven omdat het in strijd is met de Nota. Ook heeft de raad aannemelijk gemaakt dat het plan voldoet aan de randvoorwaarden uit de Nota, zoals het voortzetten van het straatbeeld en het voorzien in een groene inrichting in de vorm van een plein met speelplek.
In de toelichting staat dat het plangebied op de kaart bij de Structuurvisie 2030 "Groen dus vitaal" is aangewezen als ontwikkellingslocatie. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan voorziet in een verbetering van de leefomgeving als bedoeld in de Structuurvisie, omdat het voorziet in de herstructurering van een niet meer gebruikt bedrijfsterrein en de vernieuwing van verouderde huurwoningen. Daarbij is in de Nota zienswijzen uitgebreid ingegaan op de ingebrachte zienswijzen en vormt de enkele omstandigheid dat een door de bewoners ingebracht alternatief voor het plan niet is overgenomen onvoldoende grond voor het oordeel dat geen belang is gehecht aan de betrokkenheid van bewoners als bedoeld in de Structuurvisie. Het betoog van de vereniging en anderen dat het plan in strijd is met de Structuurvisie faalt.
De methode van de spiegelsymmetrie houdt in dat de afstand van de woningen aan de Welgelegenlaan tot de perceelsgrenzen en de afstand van de voorziene woningen tot de perceelsgrenzen even groot zou moeten zijn, namelijk 12 m. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat ervoor is gekozen om bij twee plandelen af te wijken van deze methode, omdat de bewoners van de Welgelegenlaan bezwaren hebben geuit tegen de aanvankelijk, met toepassing van de spiegelmethode gekozen inrichting van het plangebied. Daarin waren de betrokken bouwvlakken verder van de perceelsgrens geprojecteerd en bevond zich tussen de bouwvlakken en de perceelsgrens openbare ruimte voor parkeerplaatsen, hetgeen de bewoners ongewenst vonden. De raad heeft voorts toegelicht dat hij het aanhouden van een afstand van zes meter tussen het bouwvlak op de betrokken gronden en de perceelsgrens voldoende acht, omdat het plan op die gronden voorziet in rijtjeswoningen waarvan de zijgevels naar de Welgelegenlaan zijn gekeerd. De ruimtelijke uitstraling van de zijgevel van woningen leidt volgens de raad tot een geringere aantasting van de privacy dan die van de achtergevel, waarin zich ramen en tuindeuren bevinden. Nu de afstand tussen de woningen aan de Welgelegenlaan en de woningen waarbij is afgeweken van de methode van de spiegelsymmetrie op grond van het plan 18 meter zal bedragen, acht de Afdeling het standpunt van de raad dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy van de woningen aan de Welgelegenlaan niet onredelijk.
Het plan voorziet in ongeveer 600 m2 openbaar groen. De raad heeft onweersproken gesteld dat dit niet minder is dan in de voorgaande situatie omdat daarin het meeste groen gelegen was in tuinen, dus niet in openbaar gebied. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het plan voorziet in te weinig openbaar groen.
In de toelichting is vermeld welke normen de gemeente hanteert bij het vaststellen van de parkeerbehoefte bij verschillende soorten woningen en hoe de parkeerbehoefte op grond daarvan is berekend. De stelling van de vereniging en anderen dat niet inzichtelijk is hoe de parkeerbehoefte is vastgesteld mist dus feitelijke grondslag. Dat de berekening van de parkeerbehoefte onjuist is of dat het plan de aanleg van de benodigde parkeerplaatsen niet mogelijk maakt, hebben de vereniging en anderen niet aannemelijk gemaakt.
Onder verwijzing naar de uitspraak van 2 mei 2012 in zaak nr.
201105538/1/R3, overweegt de Afdeling dat, nu dakkapellen als bedoeld in artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, ongeacht wat daarover in de planregels is bepaald, vergunningvrij zijn, de raad terecht heeft afgezien van het opnemen van een verbod op dergelijke dakkapellen in de planregels. Dat daarover andersluidende toezeggingen zijn gedaan - wat daar van zij - vormt geen grond voor een ander oordeel.
Wat betreft het betoog over het ontbreken van een planregel over de dakhelling van mansardekappen hebben de vereniging en anderen toegelicht dat deze omissie er volgens hen toe leidt dat het in het plan voorziene appartementencomplex meer bouwmassa zal hebben dan de raad bij de vaststelling van het plan voor ogen heeft gehad. Gelet op de planregels en de verbeelding is de maximale bouwhoogte van het appartementengebouw 10 m, evenals de bouwhoogte van de omringende bebouwing. De vorm van de kap maakt dat niet anders. Het betoog faalt.
3.    [appellant sub 1] en anderen voeren aan dat het plan ten onrechte mogelijk maakt dat op het perceel Zonstraat 92 meer dan één wooneenheid wordt gerealiseerd, aangezien dit niet werd toegestaan voor het perceel Welgelegenlaan 61.
3.1.    De Afdeling is van oordeel dat de raad met betrekking tot deze twee percelen niet heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Daarbij is van belang dat het perceel aan de Welgelegenlaan, anders dan het perceel aan de Zonstraat, geen deel uitmaakt van het plangebied en overigens, anders dan de Zonstraat, is gelegen in een gebied met overwegend vrijstaande villa’s, zodat - zoals hiervoor reeds is overwogen - sprake is van gebieden met een geheel verschillend stedenbouwkundig karakter.
4.    De vereniging en anderen voeren aan dat blijkens het akoestisch onderzoek "Driebergen, Zonstraat" van 27 december 2010 de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) en de ambitiewaarde uit het gemeentelijk Milieubeleidsplan worden overschreden in de Zonstraat, zodat geen goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd. De raad stelt zich ten onrechte op het standpunt dat de norm zal worden gehaald omdat de toegestane maximumsnelheid zal worden verlaagd tot 30 km per uur, want daartoe is nog geen besluit genomen.
4.1.    De raad betoogt dat volgens het voor de vaststelling van het plan uitgevoerde akoestisch onderzoek bij slechts een beperkt aantal woningen de voorkeurs- en ambitiewaarde van 48 dB zal worden overschreden en dat in dat onderzoek is uitgegaan van een toegestane maximumsnelheid van 50 km per uur. Door de situering van de woningen brengt de overschrijding niet mee dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ook zal de maximumsnelheid in de Zonstraat worden verlaagd tot 30 km per uur waardoor de geluidbelasting aanzienlijk lager zal zijn en een goed woon- en leefklimaat zal zijn gewaarborgd.
4.2.    Volgens het rapport "Akoestisch onderzoek Driebergen, Zonstraat" van SAB Arnhem B.V. van 27 december 2010, is de geluidbelasting van 27 woningen in het plangebied 1 tot 3 dB hoger dan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wgh en de ambitiewaarde uit het Milieubeleidsplan. Daarbij is uitgegaan van een toegestane maximumsnelheid in de Zonstraat van 50 km per uur. Ten aanzien van het wooncomfort kunnen volgens het rapport als compenserende factoren worden aangemerkt dat alle woningen een of meer geluidsluwe gevels hebben en dat de buitenruimte bij de woningen en minimaal een slaapkamer aan de geluidsluwe zijde van de woningen zijn gelegen.
In de toelichting bij het plan staat dat het gemeentebestuur het voornemen heeft om in verband met de nieuwe bebouwing die het plan mogelijk maakt de maximumsnelheid in de Zonstraat te verlagen naar 30 km per uur en dat verwacht wordt dat daarna de geluidbelasting lager zal zijn en voor alle woningen zal worden voldaan aan de - dan niet langer als toetsingskader geldende - voorkeurswaarde uit de Wgh en aan de ambitiewaarde uit het Milieubeleidsplan. Nu, zoals de raad in het verweerschrift en ter zitting heeft gesteld, uit een naar aanleiding van de beroepen opgestelde nieuwe berekening van SAB Arnhem B.V. is gebleken dat bij een maximumsnelheid van 30 km per uur de geluidsbelasting op de nieuwe woningen 2,8 dB lager is dan bij een maximumsnelheid van 50 km per uur heeft de raad zich bij de vaststelling van het plan in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het geluidsaspect vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen belemmering vormt. Nu het plangebied bij de uitvoering van het plan opnieuw zal worden ingericht, vormt de omstandigheid dat ten tijde van de vaststelling van het plan nog geen verkeersbesluit tot het instellen van een 30 kilometerzone was genomen, geen grond voor een ander oordeel. Het betoog van de vereniging en anderen dat vanwege de geluidbelasting geen goed woon- en leefklimaat wordt gewaarborgd, faalt.
5.    De vereniging en anderen voeren aan dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de aanwezigheid van de ringslang en de hazelworm in het plangebied en dat ten onrechte geen ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) is aangevraagd, zodat niet vaststaat dat deze kan worden verleend en het plan uitvoerbaar is.
5.1.    De raad voert aan dat, gelet op de in het plangebied aanwezige biotoop, de aanwezigheid van de ringslang en de hazelworm niet te verwachten is. Hij stelt dat de ringslang hoofdzakelijk voorkomt in natuurgebieden met waterrijke plekken en soms in bebouwd gebied, maar dan vooral aan de randen waar verbindingen met het buitengebied aanwezig zijn. Daaraan voldoet het plangebied, dat midden in de kern van Driebergen-Rijsenburg ligt en geen directe verbinding heeft met het buitengebied, niet. De hazelworm heeft een voorkeur voor bosranden, bossen, houtwallen, heide, en weg- en spoorbermen. Deze zijn in het plangebied niet aanwezig.
5.2.    De vragen of voor de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
5.3.    Het standpunt van de raad dat de aanwezigheid van de ringslang en de hazelworm in het plangebied niet te verwachten is, is gebaseerd op het rapport "Projectplan flora en fauna Arnhemsebovenweg/Zonstraat te Driebergen" van SAB Arnhem B.V. van 18 november 2008. Daarin staat dat het voorkomen van reptielen op grond van de aanwezige biotopen - gebouwen, verhard terrein, tuinen en gazons - niet waarschijnlijk is. Voorts stelt de raad met juistheid dat de door de vereniging en anderen overgelegde gegevens van de website waarnemingen.nl betrekking hebben op sporadische waarnemingen van de ringslang en de hazelworm op aanzienlijke afstand van het plangebied. Daaruit valt niet af te leiden dat deze soorten voorkomen in het plangebied. Wat de vereniging en anderen hebben aangevoerd vormt geen grond voor het oordeel dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen omdat hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
6.    In hetgeen [appellant sub 1] en anderen en de vereniging en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen van [appellant sub 1] en anderen en de vereniging en anderen zijn ongegrond.
7.    Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat de beroepsgronden falen, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 1.9 van de Chw aan vernietiging van het besluit in de weg zou hebben gestaan.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten    w.g. Mathot
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2012
413.