201112447/1/A4.
Datum uitspraak: 12 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Reek, gemeente Landerd,
het college van burgemeester en wethouders van Landerd,
verweerder.
Bij besluit van 4 oktober 2011 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Landgoed de Princepeel een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een varkenshouderij aan De Steeg 4 te Reek, gemeente Landerd.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2012, waar het college, vertegenwoordigd door C.H.J. Cranen en J.B.H. Vos, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om een revisievergunning voor de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2. [appellante] betoogt dat betwijfeld kan worden of de berekening van de door de inrichting veroorzaakte geurhinder juist is. Daartoe voert zij aan dat volgens die berekening de achtergrondbelasting toeneemt als gevolg van de uitbreiding van de varkenshouderij, terwijl de voorgrondbelasting juist afneemt.
2.1. In de "Aanvulling Milieueffectrapportage De Steeg 4, Reek" van Agron Advies van 21 juni 2010 (hierna: de aanvulling) is vermeld dat uit de resultaten van het geuronderzoek kan worden geconcludeerd dat de voorgrondbelasting, met uitzondering van een aantal woningen, afneemt en de achtergrondbelasting licht toeneemt als gevolg van de uitbreiding van de varkenshouderij. Onderzocht is waardoor dat verschil kan zijn veroorzaakt. Volgens de aanvulling is de oorzaak niet te wijten aan verschillen in ruwheid van het gebied of aan verschillen in invoergegevens. Mogelijk zijn er verschillen in de berekeningswijze van het gehanteerde programma voor het berekenen van de individuele geurbelasting, V-Stacks vergunningen, en dat voor het berekenen van de cumulatieve geurbelasting, V-Stacks gebied, welke verschillen volgens de aanvulling door de gebruiker niet zijn te achterhalen.
Ter zitting heeft het college nader toegelicht dat uitgebreid is onderzocht waardoor voormeld verschil kan zijn ontstaan en dat er geen andere verklaring is dan dat er verschillen zitten in de gebruikte rekenprogramma's.
2.2. In de aanvulling is het standpunt ingenomen dat de uitkomst van het geuronderzoek kan worden verklaard door verschillen in de berekeningswijze van de gebruikte rekenprogramma's en derhalve niet te wijten is aan een ondeugdelijke berekening. [appellante] heeft dit standpunt niet weersproken. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat de berekening van de door de inrichting veroorzaakte geurhinder deugdelijk is en het college zich terecht op grond daarvan op het standpunt heeft gesteld dat wordt voldaan aan de ingevolge de Wet geurhinder en veehouderij geldende normen.
3. Het betoog van [appellante] dat het college in het bestreden besluit voorbij is gegaan aan haar zienswijze dat de cumulatieve effecten van de inrichting op de omgeving ten onrechte niet in de beoordeling zijn betrokken, mist feitelijke grondslag nu het college daarop in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan.
4. [appellante] betoogt voorts dat wat het aspect volksgezondheid betreft in het advies van de GGD van 11 augustus 2009 ten onrechte geen rekening is gehouden met de aanwezigheid van een zorgboerderij naast de inrichting. Deze beroepsgrond kan niet slagen omdat de GGD bij brief van 22 april 2011 een nader advies heeft gegeven, waarin uitdrukkelijk rekening is gehouden met die aanwezigheid.
5. Hetgeen [appellante] voor het overige in beroep naar voren heeft gebracht, is niet nader onderbouwd of betreft uitsluitend een herhaling van de over het ontwerp van het besluit naar voren gebrachte zienswijzen. In het bestreden besluit heeft het college zijn reactie op die zienswijzen gegeven en het heeft die reactie in het verweerschrift nader toegelicht. [appellante] heeft in het beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom deze reactie onjuist zou zijn. Reeds daarom falen deze beroepsgronden.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2012