201208354/2/R2.
Datum uitspraak: 5 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Driebergen-Rijsenburg,
gemeente Utrechtse Heuvelrug,
de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug,
verweerder.
Bij besluit van 2 juli 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Paardenfokkerij [locatie]" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 oktober 2012, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. G.J.M. Cartigny, advocaat te Rotterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P. Schravendijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. T.E. van der Bent, advocaat te Zeist, en I.J. Nederhof.
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in de gedeeltelijke verplaatsing van het agrarische bedrijf aan de [locatie], alsmede de omzetting ervan naar een paardenfokkerij.
3. De raad betwist de ontvankelijkheid van het beroep van [verzoeker] nu zijn woning op een afstand van circa 360 meter van de gronden met de bestemming "Natuur" ligt, en circa 440 meter van de gronden met de bestemming "Agrarisch-Paardenfokkerij". Volgens de raad heeft [verzoeker] vanuit zijn woning geen zicht op de desbetreffende gronden en is ook overigens geen sprake van feiten en omstandigheden in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat [verzoeker] belanghebbend bij het plan is.
4. De voorzitter is van oordeel dat reeds het belang van [verzoeker] als eigenaar van de gronden die grenzen aan het perceel [locatie] maakt dat hij een rechtstreeks bij de vaststelling van het plan betrokken belang heeft in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
5. [verzoeker] stelt dat niet is voorzien in een adequate ontsluiting van het plangebied. Hij wijst er in dit verband op dat binnen de bestemming "Natuur" weliswaar paden zijn toegestaan, maar dat een ontsluiting ten behoeve van gemotoriseerd verkeer daaronder niet kan worden begrepen. Voor de in de plantoelichting genoemde alternatieve ontsluiting langs het Landgoed Dennenburg geldt het vorenstaande onverminderd, nu aan deze gronden eveneens de bestemming "Natuur" is toegekend, aldus [verzoeker]. Een ontsluiting via het natuurgebied zal volgens [verzoeker] voorts leiden tot de aantasting van de ecologische bufferzone.
6. In de plantoelichting staat dat door de afsluiting van het Kloosterlaantje de ontsluiting van het plangebied via die zijde niet mogelijk is. De voorkeur voor de ontsluiting van het plangebied gaat uit naar het bestaande zandpad, dat ter hoogte van de St. Hubertuslaan afbuigt richting het woongebied en aansluit op de Lange Dreef. Volgens de raad heeft deze ontsluiting de voorkeur boven de ontsluiting via het zandpad langs het landgoed in verband met de doorkruising van de natuurzone, maar kan op deze ontsluiting zonodig wel worden teruggevallen.
6.1. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels, zijn de gronden met de bestemming "Natuur" bestemd voor:
a. de instandhouding, het herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden;
d. waterhuishoudkundige voorzieningen.
Ingevolge lid 4.3, onder 4.3.1, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
f. het aanleggen en/of verharden van paden waaronder ook begrepen het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
6.2. Naar stelling van de raad sluit de doeleindenomschrijving van de bestemming "Natuur" wat betreft paden het gebruik ten behoeve van een ontsluitingsweg voor onder meer gemotoriseerd verkeer niet uit. In het plan is het begrip "paden" niet nader gedefinieerd. De voorzitter betwijfelt of het gebruik van paden binnen de bestemming "Natuur" ten behoeve van een ontsluitingsweg voor een agrarisch bedrijf voor onder meer gemotoriseerd verkeer hieronder kan worden begrepen. De omstandigheid dat in de planregels is voorzien in de mogelijkheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor het aanleggen en/of verharden van paden waaronder ook begrepen het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, maakt dit niet anders. Wat betreft de door de raad genoemde alternatieve ontsluiting van het plangebied langs het landgoed is evenmin op voorhand inzichtelijk of de ter plaatse van deze gronden toegekende bestemming(en) het gebruik als ontsluitingsweg toelaat. Gelet hierop betwijfelt de voorzitter of ten behoeve van het perceel is voorzien in een adequate ontsluiting.
7. [verzoeker] stelt verder dat het plangebied deel uitmaakt van het stiltegebied "Beverweerd-Rijsenburg" (hierna: het stiltegebied) en dat in artikel 4.16 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2009 (hierna: de Provinciale Verordening) is bepaald dat een bestemmingsplan geen bestemmingen en regels bevat die de geluidsbelasting in het stiltegebied negatief beïnvloeden. Volgens [verzoeker] dient hierbij te worden uitgegaan van de planologische situatie en niet van de feitelijk bestaande situatie. Gelet op de in het vorige plan opgenomen woonbestemming is met de vestiging van een paardenfokkerij volgens [verzoeker] dan ook sprake van een negatieve invloed op de geluidsbelasting. Ook indien zou moeten worden uitgegaan van de feitelijk bestaande situatie is volgens [verzoeker] sprake van een negatieve invloed op de geluidsbelasting gelet op de ter plaatse van de paardenfokkerij toegestane paardrijactiviteiten.
8. In de plantoelichting staat dat het plangebied deels in het stiltegebied ligt, te weten het parkeerterrein, de paardenstal/ rijhal en de paardenbak.
8.1. Ingevolge artikel 4.16, eerste lid, van de Provinciale Verordening bevat een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Stiltegebied’ geen bestemmingen en regels die de geluidsbelasting in het stiltegebied negatief beïnvloeden.
Ingevolge het tweede lid, bevat de toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid en de wijze waarop hiermee in het plan is omgegaan.
8.2. In de toelichting op de Provinciale Verordening bij artikel 4.16 staat - kort samengevat - dat moet worden voorkomen dat een toename van de geluidsbelasting plaatsvindt in het stiltegebied, anders dan ten gevolge van gebiedseigen geluiden. Voorts staat in de toelichting op dit artikel dat binnen het stiltegebied ontwikkelingen mogelijk blijven die bij het gebied horen, zoals agrarische activiteiten en stille vormen van recreatie.
De voorzitter ziet in de Provinciale Verordening noch in de toelichting daarop aanknopingspunten voor het antwoord op de vraag of bij de beoordeling of sprake is van toevoeging van bestemmingen en regels die de geluidsbelasting in het stiltegebied negatief beïnvloeden waarop de Provinciale Verordening doelt, dient te worden gekeken naar de feitelijk bestaande situatie of de planologische situatie van de desbetreffende gronden. Derhalve ziet de voorzitter op voorhand geen grond voor het oordeel dat bij de toetsing aan artikel 4.16 van de Provinciale Verordening niet dient te worden uitgegaan van de planologische situatie. Nu aan de gronden aan de [locatie] in het vorige plan de bestemming "Uit te werken woongebied 2" en de bestemming "Groen" was toegekend, wordt met het toekennen van de bestemming "Agrarisch - Paardenfokkerij" in planologisch opzicht een agrarisch bedrijf toegevoegd. De voorzitter acht de stelling van [verzoeker], dat het toevoegen van een paardenfokkerij met bijbehorende paardrijactiviteiten ten opzichte van de in het vorige plan opgenomen woon- en groenbestemming leidt tot een negatieve beïnvloeding van de geluidsbelasting in het stiltegebied, op voorhand niet uitgesloten.
In dat geval ziet de voorzitter zich voor de vraag gesteld of de paardenfokkerij en de daarbinnen toegestane paardrijactiviteiten onder de in de toelichting bij artikel 4.16 van de Provinciale Verordening genoemde agrarische activiteiten en stille vormen van recreatie kunnen worden geschaard. In de Provinciale Verordening noch in de toelichting daarop is een omschrijving gegeven van deze begrippen. Gelet hierop is niet op voorhand duidelijk dat het in het plan toegestane gebruik hieronder kan worden geschaard. De onderhavige procedure leent zich niet voor beantwoording van deze vraag.
9. De voorzitter ziet gelet op het vorenstaande alsmede in aanmerking genomen hetgeen hiervoor onder 6.2 ten aanzien van de ontsluiting van het plangebied is opgenomen, in afwachting van de bodemprocedure aanleiding om de hierna volgende voorlopige voorziening te treffen.
10. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug van 2 juli 2012, waarbij het bestemmingsplan ""Paardenfokkerij [locatie]" is vastgesteld;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Fenwick
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2012