201202813/1/A1.
Datum uitspraak: 12 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Haarlem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 7 februari 2012 in zaak nr. 10/5150 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort.
Bij besluit van 15 september 2008 heeft het college geweigerd om onder vrijstelling van het bestemmingsplan bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een gebouw dat als hotel zal dienen op het perceel [locatie] te Zandvoort.
Bij besluit van 6 april 2009 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard en de weigering om bouwvergunning te verlenen gehandhaafd.
Bij uitspraak van 23 oktober 2009 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Bij besluit van 17 augustus 2010 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 februari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. B.O. Eschweiler, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Pach, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college, door bouwvergunning voor het bouwplan te weigeren wegens redelijke eisen van welstand, de uitspraak van de rechtbank van 23 oktober 2009, waarin is overwogen dat als de strijdigheid met het bestemmingsplan is opgeheven het college gehouden is bouwvergunning te verlenen, niet heeft uitgevoerd.
1.1. Dat betoog faalt. Dat het college de bouwvergunning aanvankelijk wegens strijd met het bestemmingsplan heeft geweigerd, betekent niet dat het deze daarna niet meer kon en mocht weigeren wegens strijd met redelijke eisen van welstand. De overweging in de uitspraak van 23 oktober 2009 dat, wanneer na aanpassing van de situering van de brandtrap de strijdigheid met het bestemmingsplan is opgeheven, het college gehouden is bouwvergunning te verlenen, heeft de rechtbank louter ten overvloede gegeven.
2. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank hem, gelet op het onverwachte gewicht dat de zij aan het advies van de Welstandscommissie heeft toegekend, ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld een eigen deskundigenbericht in het geding te brengen.
2.1. Ook dat betoog faalt. [appellant] heeft in het beroep tegen het besluit van 17 augustus 2010 een eigen deskundigenbericht in kunnen brengen. Dat de rechtbank in de uitspraak van 23 oktober 2009 heeft overwogen dat het college bij de opheffing van strijdigheid met het bestemmingsplan gehouden is bouwvergunning te verlenen, maakt niet dat [appellant] er op mocht vertrouwen dat het welstandsadvies zonder betekenis zou zijn, nu de bouwvergunning opnieuw is geweigerd, thans wegens het niet voldoen van het bouwplan aan redelijke eisen van welstand. Evenmin vormt dit aanleiding voor het oordeel dat zij [appellant] ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om alsnog een deskundigenbericht in te brengen.
3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de vergelijking die de Welstandscommissie in haar door het college gevolgde advies met een bollenschuur maakt geen recht doet aan het bouwplan en het gebied met het op te richten hotelgebouw juist wordt opgewaardeerd. De Welstandscommissie diende niet aan het theoretische Beeld- en kwaliteitsplan te toetsen, maar aan de feitelijke situatie. Daarnaast hebben enkele naburige woonhuizen en bedrijven evenmin het villa-achtig karakter dat de Welstandscommissie van belang acht, zodat de weigering van de bouwvergunning in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, aldus [appellant].
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 mei 2009 in zaak nr.
200804977/1), behoeft het overnemen van een welstandsadvies in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derde-belanghebbende een tegengesteld bericht overlegt van een andere deskundige of het advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat burgemeester en wethouders dit niet - of niet zonder meer - aan hun oordeel omtrent de welstand ten grondslag hebben mogen leggen of indien een aanvrager of derde-belanghebbende gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
3.2. Het betoog faalt. [appellant] heeft in beroep geen tegengesteld deskundigenbericht overgelegd. In het in beroep aangevoerde heeft de rechtbank voorts terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het advies zodanige gebreken vertoont, dat het college het niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Zij heeft daarbij met juistheid in aanmerking genomen dat het bouwplan is getoetst aan de gebiedsgerichte criteria in de welstandsnota, die, anders dan [appellant] kennelijk beoogt te betogen, ingevolge artikel 12 van de Woningwet het toetsingskader voor de Welstandscommissie vormt. Voorts heeft zij in het aangevoerde terecht evenmin grond gezien voor het oordeel dat het college, ondanks het negatieve welstandsadvies, in redelijkheid niet de gevraagde bouwvergunning heeft kunnen weigeren.
Het betoog dat het gelijkheidsbeginsel door de weigering is geschonden heeft de rechtbank terecht niet gevolgd, reeds omdat het bouwplan in de oprichting van een hotel voorziet en de situatie daarom niet vergelijkbaar is met die van de nabijgelegen woonhuizen en bedrijven, waarnaar [appellant] verwijst.
4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat ambtenaren en wethouders bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen hebben gewekt dat voor het bouwplan bouwvergunning zou worden verleend.
4.1. Dit betoog faalt ook. [appellant] heef niet gesteld en aannemelijk gemaakt dat door een daartoe bevoegd persoon aan het college toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan dat voor het bouwplan bouwvergunning zou worden verleend, nog daargelaten wat zou zijn, als dat anders was.
5. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank heeft miskend dat de bouwvergunning van rechtswege is verleend, omdat het college niet tijdig op zijn aanvraag heeft beslist.
5.1. [appellant] heeft dat voor het eerst ter zitting aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en er geen reden is om aan te nemen dat deze grond niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd, kan dit betoog evenmin slagen.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2012