201112201/3/R3.
Datum uitspraak: 6 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Lage Mierde, gemeente Reusel-De Mierden,
de raad van de gemeente Reusel-de Mierden,
verweerder.
Bij besluit van 20 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Uitbreiding sportpark Lage Mierde" vastgesteld.
Bij besluit van 3 juli 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Uitbreiding sportpark Lage Mierde 2012" vastgesteld.
Tegen laatstgenoemd besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 november 2012, waar [verzoeker], bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, werkzaam bij milieu-adviesbureau Het Groene Schild, en de raad, vertegenwoordigd door M.P.C. Verkooijen, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. M.C. Sinke, advocaat te Middelburg, zijn verschenen. Ook is daar D.H.J.M. Geysen, namens de Stichting Gildehuis Lage Mierde, gehoord.
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan ziet op het perceel Broekkant 13 te Lage Mierde en strekt tot wijziging van het bij besluit van 20 september 2011 vastgestelde bestemmingsplan "Uitbreiding sportpark Lage Mierde". Het plan voorziet in een gilde- en evenemententerrein met een schietbaan.
3. Bij uitspraak van 30 januari 2012, in zaak nr.
201112201/2/R3heeft de voorzitter het besluit van de raad van 20 september 2011, waarbij het bestemmingsplan "Uitbreiding sportpark Lage Mierde" is vastgesteld, geschorst. Met het thans voorliggende besluit heeft de raad beoogd het bij besluit van 20 september 2011 vastgestelde plan te repareren. Daartoe is onder meer de verbeelding aangepast en zijn enkele planregels toegevoegd met betrekking tot het in de groenblauwe mantel gelegen deel van het plangebied.
4. De raad staat op het standpunt dat [verzoeker], die woont aan de [locatie] te Lage Mierde, niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het plan, gelet op de afstand tussen zijn percelen en het plangebied.
Mede gelet op de openheid van het tussen de woning van [verzoeker] en het plangebied gelegen terrein en het feit dat hij eigenaar is van een stuk grond dat direct grenst aan het kadastrale perceel waarop het plan betrekking heeft, gaat de voorzitter er vanuit dat [verzoeker] als belanghebbende kan worden aangemerkt.
5. Ter zitting heeft de raad zijn betoog met betrekking tot het ontbreken van spoedeisend belang van [verzoeker] ingetrokken.
6. [verzoeker] voert onder meer aan dat de raad in strijd met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) ten onrechte het ontwerpplan niet opnieuw ter inzage heeft gelegd, omdat het bouwplan in belangrijke mate afwijkt van het bestemmingsplan "Uitbreiding sportpark Lage Mierde", nu thans sprake is van twee bouwblokken in plaats van één en de bestemming van de tussen die bouwblokken gelegen grond is gewijzigd in "Sport", zonder bouwvlak. Het plan ziet volgens hem op een groter gebied dan het daaraan voorafgaande bestemmingsplan. Het voorliggende plan zou de reeds gestarte bouw legaliseren. Het is niet ondenkbaar dat potentieel geïnteresseerden een zienswijze zouden hebben willen indienen, aldus [verzoeker].
6.1. Ingevolge artikel 6:18, eerste lid, van de Awb brengt het aanhangig zijn van bezwaar of beroep tegen een besluit geen verandering in een los van het bezwaar of beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het bestuursorgaan dat overgaat tot intrekking of wijziging van het bestreden besluit, daarvan onverwijld mededeling doet aan het orgaan waarbij het bezwaar of beroep aanhangig is.
6.2. De voorzitter merkt het besluit van de raad van 3 juli 2012 aan als een besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Awb, nu dit besluit beoogt te voorzien in het herstellen van een gebrek in het besluit van 20 september 2011. De besluiten voorzien in dezelfde planologische ontwikkeling. Verder is het besluit van 3 juli 2012 op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt.
6.3. Naar het oordeel van de voorzitter heeft de raad afdeling 3.4 van de Awb niet hoeven toepassen, nu met de aanpassing van het bestemmingsplan "Uitbreiding sportpark Lage Mierde" geen wezenlijk ander plan is ontstaan en niet aannemelijk is dat door deze aanpassing derde-belanghebbenden zijn benadeeld.
7. [verzoeker] betoogt voorts dat het plan in strijd is met artikel 1.1, aanhef en onder 16, van de Verordening ruimte 2012 van Noord-Brabant (hierna: de verordening), omdat het plangebied ligt in de groenblauwe mantel en niet in bestaand stedelijk gebied. Het splitsen van het bouwblok in twee bouwblokken leidt zijns inziens tot verrommeling en verstening van het beekdal.
Voorts is in het plan volgens [verzoeker] onvoldoende uitvoering gegeven aan de in artikel 6.3, eerste lid, onder a en b, van de verordening opgenomen waarborgen ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van gebieden in de groenblauwe mantel, waaronder de ter plaatse aanwezige flora en fauna.
De volgens het plan geboden natuurcompensatie is volgens hem onvoldoende, nu deze betrekking heeft op een braakliggend agrarisch terrein op ruime afstand van het plangebied dat niet in de groenblauwe mantel ligt en niet grenst aan de ecologische hoofdstructuur, noch aan een ecologische verbindingszone of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen. Ook is de realisatie daarvan volgens hem niet verzekerd.
Bovendien zijn er volgens [verzoeker] geen regels gesteld om de veiligheid van omstanders bij de schietactiviteiten te garanderen. Het clubgebouw zal ook door derden, zoals buurtverenigingen, worden gebruikt, zodat van een beperkte publieksaantrekkende werking geen sprake zal zijn.
Ten slotte is ten onrechte geen toepassing gegeven aan de zogenoemde SER-ladder die volgens de verordening moet worden gehanteerd bij nieuwe bouwwerken en nieuw ruimtegebruik. Dit geldt temeer nu sprake is van oprichting van een solitair gelegen gebouw in een omgeving die wordt gekenmerkt door een volledige afwezigheid van bebouwing, aldus [verzoeker].
7.1. Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder 16, van de verordening wordt onder bestaand stedelijk gebied in de verordening verstaan: gebied dat het bestaande ruimtebeslag van een kern bevat ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies.
Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder 47, wordt onder kernrandzone verstaan: overgangsgebied naar het buitengebied, gelegen langs bestaand stedelijk gebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte of afnemende agrarische functie.
In artikel 11.10, eerste lid, is bepaald dat een bestemmingsplan dat is gelegen in de kernrandzone, dan wel een gebied dat gezien de ligging en het feitelijk gebruik gerekend kan worden tot de kernrandzone, kan voorzien in de vestiging of uitbreiding van voorzieningen voor veldsporten, volkstuinen en andere kleinschalige vrije-tijdsvoorzieningen mits:
a. de beoogde ontwikkeling slechts beperkte bebouwing met zich brengt waarbij er geen sprake behoeft te zijn van een VAB-vestiging;
b. er sprake is van een beperkte publieksaantrekkende werking.
7.2. In artikel 2.2, eerste lid, van de verordening is bepaald dat een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, een verantwoording bevat van de wijze waarop financieel, juridisch en feitelijk is verzekerd dat de realisering van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft.
In artikel 6.3, eerste lid, is bepaald dat een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel:
a. strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheidene gebieden;
b. regels stelt ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
7.3. Partijen worden verdeeld gehouden over de vraag welke kwalificaties in het licht van de verordening aan het plangebied moeten worden toegekend en welke verplichtingen als gevolg daarvan uit de hiervoor genoemde algemene regels van de verordening voortvloeien.
Met name is in geschil of het bestemmingsplan - wegens de ligging van een aanzienlijk deel van het plangebied in de groenblauwe mantel - moet voldoen aan de in artikel 6.3, eerste lid, van de verordening gestelde vereisten en, in het bevestigende geval, of met de in artikel 3.3 van de planregels opgenomen mogelijkheid tot het stellen van nadere eisen wordt voldaan aan genoemd artikel van de verordening.
7.4. De beoordeling van deze vragen vergt nader onderzoek waarvoor de onderhavige procedure zich niet leent. Naar het oordeel van de voorzitter staat thans niet vast dat het plan in alle opzichten aan de verplichtingen die de verordening daaraan stelt, kan voldoen. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding om het plan te schorsen totdat de Afdeling uitspraak op het beroep van [verzoeker] heeft gedaan.
8. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Reusel-de Mierden van 3 juli 2012, kenmerk 2012-036;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Reusel-de Mierden tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de raad van de gemeente Reusel-de Mierden aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Zijlstra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2012