201110792/1/A4.
Datum uitspraak: 12 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden,
appellant,
het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden,
verweerder.
Bij besluit van 22 augustus 2011 heeft het college aan [appellant] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen van een mestvarken- en melkrundveehouderij aan de [locatie] te Reusel.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door ing. A. van Riet, werkzaam bij SRE Milieudienst Eindhoven, en J. van der Heijden, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht van de Invoeringswet Wabo volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2. [appellant] voert aan dat de aan de vergunning verbonden voorschriften 2.1.2 en 2.1.3 onnodig bezwarend zijn omdat niet aannemelijk is dat het stellen van deze voorschriften nodig is om geurhinder te voorkomen, terwijl bij naleving ervan het koelsysteem van de in het melktanklokaal aanwezige melktank onvoldoende wordt geventileerd. Met betrekking tot dit laatste verwijst hij naar een schriftelijke verklaring van de leverancier van de melktank.
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet geurhinder en veehouderij betrekt het bevoegd gezag bij een beslissing inzake de vergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij de geurhinder door de geurbelasting vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven uitsluitend op de wijze als aangegeven bij of krachtens de artikelen 3 tot en met 9.
2.2. Artikel 2, tweede lid, van de Wet geurhinder biedt de mogelijkheid om met toepassing van artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer voorschriften te stellen ter verdere beperking van de geurhinder.
2.3. Ingevolge artikel 8.11, derde lid van de Wet milieubeheer worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken.
2.4. Ingevolge vergunningvoorschrift 2.1.2 moet de buitendeur van het melktanklokaal gesloten worden gehouden, uitgezonderd tijdens het ledigen van de tank.
Ingevolge vergunningvoorschrift 2.1.3 moet de deur tussen het melktanklokaal en de melkstal gesloten zijn tijdens het ledigen van de melktank en mag deze voor het overige slechts geopend worden voor het onmiddellijk doorlaten van personen en goederen.
2.5. Het college heeft in het verweerschrift aangevoerd dat de voorschriften 2.1.2 en 2.1.3 aan de vergunning zijn verbonden om nagenoeg uit te sluiten dat uit de melkstal afkomstige geur via het melktanklokaal buiten de inrichting treedt.
2.6. Het college heeft niet afdoende gemotiveerd in hoeverre het stellen van de voorschriften 2.1.2 en 2.1.3 nodig is ter verdere beperking van geurhinder. Voorts heeft het college ter zitting erkend dat er in ieder geval geen aanleiding bestaat om te verplichten dat de desbetreffende deuren ook gesloten zijn op momenten waarop het noodzakelijk is dat deze geopend zijn voor de ventilatie van het koelsysteem van de melktank.
2.7. Gelet op het vorenstaande is het besluit van 22 augustus 2011, wat betreft de voorschriften 2.1.2 en 2.1.3, in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht genomen. De beroepsgrond slaagt.
3. Het beroep is gegrond. Het besluit van 22 augustus 2011 dient wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd, voor zover het de voorschriften 2.1.2 en 2.1.3 betreft.
4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden van 22 augustus 2011, kenmerk REU-2010-0024, voor zover het de voorschriften 2.1.2 en 2.1.3 betreft;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 915,32 (zegge: negenhonderdvijftien euro en tweeëndertig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, ambtenaar van staat.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Hulst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2012