ECLI:NL:RVS:2012:BY5872

Raad van State

Datum uitspraak
12 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201201857/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.C. Kranenburg
  • S. Langeveld-Mak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening West Maas en Waal

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 31 januari 2012 het beroep ongegrond verklaarde. Het hoger beroep is ingesteld tegen de afwijzing van een handhavingsverzoek door het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal, dat op 8 februari 2011 werd genomen. [Appellante] verzocht om handhavend op te treden tegen overtredingen van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) door een buurtbewoner, die zijn hond niet aangelijnd liet lopen binnen de bebouwde kom. Het college heeft het verzoek afgewezen, omdat bij controles geen overtredingen waren geconstateerd. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid van handhavend optreden kon afzien, gezien het handhavingsbeleid dat voorziet in een eerste waarschuwing voor niet-ernstige overtredingen.

[Appellante] betoogt in hoger beroep dat het handhavingsbeleid niet correct is bekendgemaakt en dat het college niet conform dit beleid heeft gehandeld. Ze stelt dat de weigering om handhavend op te treden in strijd is met de handhavingsplicht en het vertrouwensbeginsel, omdat de wethouder had toegezegd een vooraankondiging tot handhaving te laten uitgaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 12 december 2012 behandeld en geoordeeld dat het college voldoende gemotiveerd heeft waarom het niet handhavend heeft opgetreden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het handhavingsbeleid niet onredelijk is en dat de stellingen van [appellante] niet voldoende onderbouwd zijn. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

201201857/1/A3.
Datum uitspraak: 12 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante]  , wonend te Alphen, gemeente West Maas en Waal,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 31 januari 2012 in zaak nr. 11/2814 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal.
Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2011, voor zover thans van belang, heeft het college het verzoek van [appellante]   om handhavend op te treden tegen overtredingen door een buurtbewoner van de artikelen 2.4.17, eerste lid, en 2.4.18, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van West Maas en Waal (hierna: de APV), afgewezen.
Bij besluit van 31 mei 2011 heeft het college het door [appellante]   daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellante]   daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante]   hoger beroep ingesteld.
[appellante]   heeft nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de buurtbewoner, A.M. Versteeg, als derdebelanghebbende een schriftelijke reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2012, waar [appellante]   en het college, vertegenwoordigd door S.J.J. van Coolwijk en mr. W.J.M. Hendriks, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 2.4.17, eerste lid, aanhef en onder a, van de APV is het de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is.
Ingevolge artikel 2.4.18, eerste lid, aanhef en onder a, is de eigenaar of houder van een hond verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet op een gedeelte van de weg dat bestemd of mede bestemd is voor het verkeer van voetgangers.
2.    Het college heeft aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegd dat bij diverse controles in de periode voorafgaand aan het besluit van 8 februari 2011 de gestelde overtredingen niet zijn geconstateerd.
Bij een controle tijdens de bezwaarprocedure heeft de toezichthouder voormelde buurtbewoner, die zijn hond op dat moment niet aangelijnd op de weg liet lopen, erop gewezen dat dit op grond van de APV is verboden en hem gewaarschuwd dat bij een volgende constatering van deze overtreding daarvan proces-verbaal zal worden opgemaakt. Er was geen reden handhavend op te treden, aldus het college.
3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het door het college toegepaste handhavingsbeleid voorziet in de eerste waarschuwing, die in dit geval is gegeven en het college daarom in redelijkheid van verdergaand handhavend optreden heeft kunnen afzien, nu bij diverse volgende controles geen overtreding meer is geconstateerd.
4.    [appellante]   betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat het handhavingsbeleid niet overeenkomstig artikel 4:83 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is bekendgemaakt, dit beleid niet helder is en het college niet conform het beleid heeft gehandeld. Het bestreden besluit is volgens haar niet deugdelijk gemotiveerd, omdat daarin alleen wordt gesteld dat geen overtredingen zijn geconstateerd. Bovendien doen de overtredingen zich voortdurend voor, aldus [appellante]  . Zij betoogt verder dat de weigering te handhaven in strijd is met de op het college rustende handhavingsplicht en met het vertrouwensbeginsel, omdat de wethouder heeft toegezegd een vooraankondiging tot handhaving naar de overtreder te laten uitgaan. Het college en de rechtbank zijn ten onrechte voorbijgegaan aan de voortdurende bedreigingen aan haar adres door de eigenaar van de hond, aldus [appellante]  .
4.1.    Het door het college toegepaste handhavingsbeleid is vastgelegd in de Integrale Handhavingsnota Gemeente West Maas en Waal. Deze nota is bij besluit van de gemeenteraad van West Maas en Waal van 22 mei 2003 vastgesteld. Volgens de nota wordt bij overtreding van regelgeving primair gekozen voor het inzetten van bestuursrechtelijke instrumenten, maar wordt bij overtreding van regels uit de APV strafrechtelijk optreden efficiënter geacht. Daarbij geldt evenwel dat de bevoegdheid bestaat om naast dat optreden tot bestuursrechtelijke handhaving over te gaan. Dit is het zogenaamde tweesporenbeleid. Volgens de in de nota neergelegde uniforme bestuursrechtelijke handhavingsaanpak wordt bij niet-ernstige overtredingen eerst een waarschuwing gegeven. Deze wordt schriftelijk vastgelegd.
Indien de overtreding nogmaals wordt geconstateerd, wordt een voornemen tot het nemen van een bestuursrechtelijke maatregel kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat dit beleid niet onredelijk is.
Dat op grond van dit beleid bij overtreding van regels uit de APV tot zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk optreden kan worden overgegaan, maakt dit beleid niet onduidelijk of onredelijk.
Ingevolge artikel 4:81, eerste lid, van de Awb kan een gemeenteraad geen beleidsregels vaststellen voor de uitoefening van een bevoegdheid die aan het college toekomt. Dat, zoals de gemachtigde van het college ter zitting bij de Afdeling desgevraagd heeft verklaard, de Handhavingsnota niet is bekendgemaakt, doet derhalve niet ter zake, nu de nota reeds gezien het vorenstaande niet als beleidsregel van het college kan worden beschouwd. Hoewel het college de Handhavingsnota niet zelf heeft vastgesteld, mag het het daarin neergelegde handhavingsbeleid als vaste gedragslijn toepassen, mits de keuze daarvoor bij ieder individueel besluit opnieuw wordt gemotiveerd. In het aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegde advies van de commissie bezwaarschriften en het daarvan deel uitmakende verslag van de hoorzitting bij deze commissie is vermeld wat de inhoud van het handhavingsbeleid is en hoe het verzoek van [appellante]   daaraan is getoetst. Het college heeft in dit besluit aan zijn standpunt dat geen aanleiding voor handhavend optreden bestaat ten grondslag gelegd dat bij regelmatige controles voorafgaand aan het besluit van 8 februari 2011 door de toezichthouder geen overtredingen van de APV-bepalingen zijn geconstateerd en dat bij controles ten tijde van de bezwaarprocedure de toezichthouder eenmaal heeft geconstateerd dat meerbedoelde buurtbewoner zijn hond onaangelijnd uitliet, waarop hij hem op de APV-bepalingen heeft gewezen en hem een waarschuwing heeft gegeven, overeenkomstig de in de Handhavingsnota neergelegde uniforme bestuursrechtelijke handhavingsaanpak. Het college heeft hiermee voldoende gemotiveerd waarom het heeft gekozen voor toepassing van de vaste gedragslijn.
Uit memo’s van de toezichthouder van 11 januari 2011 en 22 maart 2011 blijkt van de in het advies van de commissie bezwaarschriften genoemde controles.
De stelling van [appellante]   dat die controles onvoldoende hebben plaatsgehad, kan derhalve niet slagen. Haar betoog dat het college in strijd met het handhavingsbeleid en de op hem rustende beginselverplichting tot handhaving heeft gehandeld, faalt evenzeer. De in de Handhavingsnota opgenomen voorkeur overtredingen van de APV strafrechtelijk te laten handhaven, staat niet in de weg aan de bevoegdheid van de toezichthouder bij de eerste geconstateerde overtreding waarschuwend op te treden. Deze voorkeur laat onverlet dat, ingeval van herhaalde overtreding, bestuursrechtelijke handhaving, al dan niet in combinatie met strafrechtelijk optreden, aangewezen kan zijn.
De door het college betwiste stelling van [appellante]   dat de wethouder de toezegging heeft gedaan een vooraankondiging tot handhaving naar de overtreder te laten uitgaan, heeft zij niet met bewijs gestaafd en kan reeds daarom niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
Dat, als gesteld, het besluit op het handhavingsverzoek niet binnen een redelijke termijn is genomen, leidt evenmin tot vernietiging van het bestreden besluit. Die omstandigheid, wat daarvan ook zij, doet er niet aan af dat na het nemen van het besluit van 8 februari 2011 niet langer tegen het niet tijdig nemen van een besluit kon worden opgekomen. Overigens heeft de gemachtigde van het college ter zitting bij de Afdeling uiteengezet dat reden voor het tijdsverloop tussen het handhavingsverzoek en het besluit op dit verzoek is, dat in de tussenliggende periode diverse controles zijn uitgevoerd en eerst hierna een zorgvuldig voorbereid besluit, als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb, kon worden genomen.
4.2.    Hetgeen [appellante]   heeft aangevoerd omtrent bedreigingen door de buurtbewoner valt buiten de omvang van dit geding en blijft daarom buiten beschouwing.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg    w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2012
317-598.