201204268/1/A1.
Datum uitspraak: 12 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Maasdriel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 13 maart 2012 in zaak nr. 11/3655 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel.
Bij besluit van 11 februari 2011 heeft het college aan [appellant] een omgevingsvergunning verleend voor het renoveren van een bestaande opslagloods op het perceel aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 19 juli 2011 heeft het college het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de omgevingsvergunning alsnog geweigerd.
Bij uitspraak van 13 maart 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. T.P.M. Kouwenaar, advocaat te Den Bosch, en het college, vertegenwoordigd door J.J.W.G. van den Oetelaar, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Het bouwplan ziet op het renoveren van een bestaande loods op het perceel met een omvang van ongeveer 248 m². Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kern Velddriel" vanwege overschrijden van het maximaal toegestaan oppervlak aan bijgebouwen op het perceel. Het college heeft geweigerd om voor het bouwplan een omgevingsvergunning te verlenen.
2. Ingevolge artikel 21, onder 21.1, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mogen bouwwerken die bestaan op het tijdstip van het terinzageleggen van het ontwerp van dit plan en die afwijken van het plan, mits de planafwijking naar de aard niet wordt vergroot en overigens geen andere afwijking van het plan ontstaat:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd;
b. uitgebreid worden met ten hoogste 10% van de oppervlakte en/of de inhoud, die bestond op het moment, dat het plan ter inzage werd gelegd.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college buiten de omvang van het bezwaar is getreden. Daartoe voert hij aan dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat het bezwaar van [belanghebbende] zich richtte op de vermeende strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan. Voorts heeft het college volgens [appellant] slechts mogen uitgaan van de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het primaire besluit, indien en voor zover zij een ander licht werpen op het aan het primaire besluit ten grondslag liggende feitencomplex.
3.1. Het betoog faalt. De vraag of het overgangsrecht van toepassing is op de vernieuwing van de loods, hangt nauw samen met de in bezwaar door [belanghebbende] opgeworpen vraag of de schuur wordt vergroot en daardoor een grotere of andere afwijking van het bestemmingsplan ontstaat. Dat niet als zodanig is aangevoerd dat de schuur geheel wordt vernieuwd, betekent niet dat het college dat niet bij de heroverweging van het besluit van 11 februari 2011 diende te onderzoeken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 mei 2007 in zaak nr.
200606157/1), de bezwaarprocedure is bedoeld voor een volledige heroverweging die niet gebonden is aan argumenten of omstandigheden die in het bezwaarschrift aan de orde zijn gesteld. Dit betekent dat het college, anders dan [appellant] betoogt, feiten en omstandigheden bij het besluit van 19 juli 2011 mocht betrekken die in bezwaar niet waren aangevoerd of nog niet bekend waren ten tijde van het besluit van 11 februari 2011 en dat deze feiten of omstandigheden konden leiden tot herroeping van het besluit van 11 februari 2011.
4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte heeft geweigerd een omgevingsvergunning voor het bouwplan te verlenen. Onder verwijzing naar het positieve welstandsadvies van het Gelders Genootschap van 3 februari 2011 en de verklaring van R. Coolen van Bouwkundig AdviesbuRo Coolen van 29 augustus 2011, voert hij daartoe aan dat een significant deel van de bestaande loods wordt gehandhaafd, zodat het college met toepassing van artikel 21 van de planvoorschriften een omgevingsvergunning diende te verlenen.
4.1. Bij het beoordelen van het bouwplan is de aanvraag, met de daarbij horende bouwtekening, leidend. Reeds omdat het bouwplan volgens de bouwtekening voorziet in het geheel vernieuwen van de loods, heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] geen aanspraak kan maken op vergunningverlening met toepassing van artikel 21 van de planvoorschriften. De intentie van [appellant] bij het indienen van de aanvraag om een omgevingsvergunning, de verklaring van Coolen dat beoogd is op de bouwtekening alleen aan te geven hoe de werkzaamheden plaatsvinden indien onderdelen van de bestaande loods niet kunnen worden gehandhaafd en de stelling van [appellant] dat de voorgevel, een deel van de zijgevel en de vloer van die loods zijn gehandhaafd, maken niet dat de aangevraagde werkzaamheden niet als algehele vernieuwing kunnen worden aangemerkt. Voorts kan aan het welstandsadvies van het Gelders Genootschap niet de betekenis worden gehecht die [appellant] daaraan verbonden wil zien, omdat het advies zich alleen richt op de vraag of het toekomstige bouwwerk in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2012