ECLI:NL:RVS:2012:BY5910

Raad van State

Datum uitspraak
12 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201012762/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • J. Hoekstra
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Balkbrug, bedrijventerrein Katingerveld en geluidsbelasting

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan 'Balkbrug, bedrijventerrein Katingerveld', dat op 5 oktober 2010 door de raad van de gemeente Hardenberg is vastgesteld. [appellant A] en [appellant B] hebben tegen dit besluit beroep ingesteld, omdat zij zich zorgen maken over de geluidsbelasting die voortvloeit uit de uitbreiding van het bedrijventerrein en de toename van vrachtverkeer. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 24 november 2011 ter zitting behandeld, waarbij beide appellanten werden bijgestaan door hun advocaat. De raad werd vertegenwoordigd door een advocaat en een ambtenaar van de gemeente.

De Afdeling heeft in een tussenuitspraak van 22 februari 2012 de raad opgedragen om binnen 16 weken het gebrek in de motivering van het besluit van 5 juli 2011 te herstellen. De raad heeft dit gedaan, maar de appellanten hebben hun zienswijze tegen het herstel naar voren gebracht. De Afdeling heeft vervolgens opnieuw de zaak behandeld op 12 november 2012. De appellanten betogen dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, gezien de toename van de geluidsbelasting.

De Afdeling heeft overwogen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd hoe de geluidsbelasting door het extra vrachtverkeer de woning van de appellanten zal beïnvloeden. De Afdeling concludeert dat de besluiten van de raad van 5 oktober 2010 en 5 juli 2011 niet berusten op een deugdelijke motivering en verklaart het beroep gegrond. De bestreden besluiten worden vernietigd, maar de rechtsgevolgen blijven in stand voor zover deze betrekking hebben op de plandelen die niet zijn aangetast. De raad wordt veroordeeld in de proceskosten van de appellanten en moet het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

201012762/1/R1.
Datum uitspraak: 12 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Balkbrug, gemeente Hardenberg,
en
de raad van de gemeente Hardenberg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 oktober 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Balkbrug, bedrijventerrein Katingerveld" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 5 juli 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Balkbrug, bedrijventerrein Katingerveld" opnieuw vastgesteld.
[appellant A] en [appellant B] hebben aanvullende gronden ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 november 2011, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Bekooy, advocaat te Zwolle, en K. Pielman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Friesland Campina B.V., vertegenwoordigd door mr. J.A.M. Oude Lansink en ing. S. van Beem, beiden werkzaam bij Friesland Campina, als partij gehoord.
Bij tussenuitspraak van 22 februari 2012, in zaak nr.
201012762/1/T1/R1, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van deze tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 5 juli 2011 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
De raad heeft bij brief van 18 april 2012 te kennen gegeven het gebrek in het besluit van 5 juli 2011 te hebben hersteld.
[appellant A] en [appellant B] hebben een zienswijze tegen het herstel van het gebrek naar voren gebracht.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 12 november 2012, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Bekooy, advocaat te Zwolle, J. de Vos, werkzaam bij Adviesbureau VOBRU en K. Pielman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Daartoe heeft de Afdeling overwogen dat een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid slechts gedeeltelijk wordt ingevuld door de Wet geluidhinder en daarbuiten een zelfstandige betekenis heeft. Bij de belangenafweging dient de geluidsbelasting voor de woning van [appellant A] en [appellant B] als gevolg van de in het plan voorziene uitbreiding van het bedrijventerrein en de toename van het vrachtverkeer voor hun woning derhalve uitdrukkelijk te worden betrokken. In dit verband heeft de Afdeling van belang geacht dat de raad ter zitting heeft aangegeven dat niet is onderzocht in welke mate het vrachtverkeer voor de woning van [appellant A] en [appellant B] zal toenemen en welke gevolgen dit kan hebben voor de geluidsbelasting op die woning.
1.1.    De Afdeling heeft de raad in de tussenuitspraak opgedragen om binnen 16 weken na de verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen in 2.8.2 van die tussenuitspraak is overwogen, te onderzoeken in welke mate het vrachtverkeer voor de woning van [appellant A] en [appellant B] als gevolg van de in het plan voorziene uitbreiding van het bedrijventerrein zal toenemen en welke gevolgen dit kan hebben voor de geluidsbelasting op die woning. Op deze wijze dient de raad het besluit van 5 juli 2011 alsnog toereikend te motiveren, dan wel het bestreden besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling.
2.    De raad heeft in de bijlagen bij de brief van 18 april 2012 het besluit van 5 juli 2011 nader gemotiveerd. Naar het oordeel van de Afdeling is dit een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Ten aanzien van de zienswijze van [appellant A] en [appellant B] omtrent de toename van de bedrijvigheid op het naastgelegen terrein van [bedrijf] en van het vrachtverkeer van en naar de bestaande dieselpomp, overweegt de Afdeling dat [appellant A] en [appellant B] zich in hun beroepschrift er niet op hebben beroepen dat het bestemmingsplan gebrekkig was omdat geen rekening was gehouden met de toename van deze bedrijvigheid of met het vrachtverkeer van en naar de bestaande dieselpomp. [appellant A] en [appellant B] hebben met deze onderdelen van hun zienswijze hun beroepsgronden uitgebreid met nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgronden. In een geval als het dit waarin een motiveringsgebrek is hersteld zonder dat dit heeft geleid tot een nader besluit, bestaat voor zo’n uitbreiding geen ruimte. Dit betekent dat deze onderdelen van de zienswijze buiten inhoudelijke bespreking moeten blijven.
3.    Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft Adviesbureau VOBRU in opdracht van de raad onderzoek gedaan naar de invloed van de toename van het verkeer (inclusief vrachtverkeer) vanuit het bedrijventerrein Katingerveld en de fysieke wijziging van de Coevorderweg (N377) op de woning van [appellant A] en [appellant B]. Dit heeft geresulteerd in het rapport 'Akoestisch onderzoek industrieterrein Katingerveld, Ontsluitingsweg/reconstructie N377".
4.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in en bij hun woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In dit verband voeren zij aan dat de staat van de woning niet is onderzocht en dat een toename van 0,82 dB in een situatie waarin de maximale geluidsgrens reeds wordt overschreden niet aanvaardbaar is.
Voorts betogen zij dat in het akoestisch onderzoek het toegenomen verkeer met 1% ten onrechte niet is doorgerekend naar 2012.
4.1.    De raad stelt dat uit het akoestisch onderzoek volgt dat bij een worst-case benadering een toename van de geluidsbelasting van 0,82 dB zal plaatsvinden. De raad vindt dit geen noemenswaardige verhoging en stelt dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant A] en [appellant B].
4.2.    In het akoestisch onderzoek is aangegeven dat de woning van [appellant A] en [appellant B] staat vermeld op de A-lijst (saneringslijst verkeerslawaai) en in 2002 is gesaneerd. In dat kader is op de woning van [appellant A] en [appellant B] een hogere waarde van 67 dB(A) van toepassing.
In paragraaf 4.2 van het akoestisch onderzoek staat dat de afwikkeling van de verkeersintensiteit van de bestaande ontsluitingsweg op de Coevorderweg is opgenomen in de provinciale verkeersgegevens voor het jaar 2010 en het prognosejaar 2022. Hierbij is uitgegaan van een autonome groei van 1%.
Voorts is in het akoestisch onderzoek vermeld dat bij de berekening van de verkeersafwikkeling is uitgegaan van een worst-case scenario waarbij 75% van het verkeer afkomstig van het bedrijventerrein Katingerveld via de noordelijke rijbaan Coevorderweg (N377) langs de woning van [appellant A] en [appellant B] komt en via de zuidelijke rijbaan Coevorderweg (N377) weer terugkomt. De verkeersafwikkeling van de overige 25% vindt plaats richting de N48. Op basis van deze worst-case gegevens is voor het jaar 2022 een toename berekend van maximaal 0,82 dB ter plaatse van de gevel van de woning van [appellant A] en [appellant B].
In het akoestisch onderzoek staat verder dat de in het kader van de uitgevoerde sanering in 2002 vastgestelde hogere waarde van 67 dB(A) op de woning van [appellant A] en [appellant B] ten gevolge van de autonome groei van het verkeer op de Coevorderweg (N377) tot 2010 (exclusief bedrijventerrein Katingerveld) met 1 dB(A) wordt overschreden. Voor het jaar 2022 (inclusief de bijdragen van het bedrijventerrein Katingerveld) treedt geen verhoging op van de voor het jaar 2010 berekende etmaalwaarde (exclusief het bedrijventerrein Katingerveld). De overschrijding van de hogere waarde was reeds aanwezig in 2010 en is het gevolg van de autonome groei van het verkeer op de Coevorderweg (N377) en kan niet worden toegerekend aan het bedrijventerrein Katingerveld, aldus paragraaf 6 van het akoestisch onderzoek.
4.3.    De Afdeling overweegt dat, uitgaande van een autonome groei van 1%, de geluidsbelasting in 2012 groter zal zijn dan de geluidsbelasting in 2010, waardoor de toename van de geluidsbelasting in 2022 ten opzichte van 2012 kleiner zal zijn dan de toename ten opzichte van 2010. [appellant A] en [appellant B] hebben niet gemotiveerd waarom zij door deze wijze van berekenen worden benadeeld. Voorts is de staat van de woning bezien in het kader van de sanering en zijn toen, zoals [appellant A] en [appellant B] ter zitting uiteen hebben gezet, maatregelen getroffen om te bevorderen dat de binnenwaarde van het geluid in de woning binnen de toegestane normen blijft.
Ter zitting heeft de raad onweersproken uiteen gezet dat in het akoestisch onderzoek op een aantal punten van een worst-case scenario is uitgegaan naast het worst-case uitgangspunt dat 75% van het verkeer de woning van [appellant A] en [appellant B] zal passeren. De raad wijst erop dat is gerekend met een bedrijventerrein van 20 ha terwijl slechts ongeveer 14 ha van de gronden ervan uitgeefbaar zijn en is uitgegaan van verkeersintensiteiten van een werkdaggemiddelde waardoor de berekeningen zijn gebaseerd op hogere verkeersintensiteiten dan wanneer zou zijn uitgegaan van een weekdaggemidelde intensiteit.
Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een toename van de geluidsbelasting van 0,82 dB op de gevel van de woning van [appellant A] en [appellant B] ten gevolge van de uitbreiding van het bedrijventerrein een worst-case scenario betreft dat zich in de praktijk waarschijnlijk niet zal voordoen. Hierbij is, anders dan [appellant A] en [appellant B] ter zitting naar voren hebben gebracht, niet van belang of rekening is gehouden met een aftrek als bedoeld in artikel 110g van de Wet geluidhinder, omdat deze aftrek zowel in de huidige als in de toekomstige situatie mag worden toegepast en derhalve niet van belang is voor het berekenen van de toename van de geluidsbelasting. In hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de geluidsbelasting door het extra vrachtverkeer ten gevolge van de uitbreiding van het bedrijventerrein geen merkbare invloed zal hebben op het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant A] en [appellant B].
5.    De conclusie is dat hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat de bestreden besluiten van 5 oktober 2010 en 5 juli 2011, voor zover daarbij de plandelen met de bestemmingen "Bedrijventerrein" en "Bedrijventerrein - uit te werken" die voorzien in de uitbreiding van het bedrijventerrein Katingerveld zijn vastgesteld, niet berusten op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. De bestreden besluiten dienen in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
Gelet op hetgeen is overwogen in 4.3 ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in zoverre in stand te laten.
6.    De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt de besluiten van de raad van de gemeente Hardenberg van 5 oktober 2010 en 5 juli 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Balkbrug, bedrijventerrein Katingerveld" voor zover daarbij de plandelen met de bestemmingen "Bedrijventerrein" en "Bedrijventerrein - uit te werken" die voorzien in de uitbreiding van het bedrijventerrein Katingerveld, zijn vastgesteld;
III.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van deze besluiten in stand blijven voor zover deze zien op de plandelen zoals genoemd onder II;
IV.    veroordeelt de raad tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1529,50 (zegge: vijftienhonderdnegenentwintig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
V.    gelast dat de raad aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, ambtenaar van staat.
w.g. Slump    w.g. Huszar
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2012
533.