201011988/1/R2.
Datum uitspraak: 12 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Nijmegen,
2. [appellant sub 2], wonend te Nijmegen,
3. de vereniging Wijkvereniging De Meeuwse Acker, gevestigd te Nijmegen,
de raad van de gemeente Nijmegen,
verweerder.
Bij besluit van 13 oktober 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Nijmegen-Lindenholt" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de wijkvereniging beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 1], [appellant sub 2], de wijkvereniging en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De raad, de wijkvereniging en de Stichting Alliantie Voortgezet Onderwijs voor Nijmegen en het land van Maas en Waal hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2011, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], de wijkvereniging, vertegenwoordigd door C.M. Xhofleer-Derksen, dr. B.H.M. Kuijpers en N. Gest, en de raad, vertegenwoordigd door ir. M. Muntjewerff, J.L.H. Berkers, J.J. Groeneweg, H. Nijhuis, allen werkzaam bij de gemeente, en A.G.H. van den Hoogen en J.A. de Harder, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord de Stichting Alliantie Voortgezet Onderwijs voor Nijmegen en het land van Maas en Waal, vertegenwoordigd door mr. E.C. Visser-Buizert, advocaat te Woerden, en T.M. Peters, D. van Bennekom, ir. P. de Graaff en H. ter Reegen.
Bij tussenuitspraak van 8 februari 2012, nr.
201011988/1/T1/R2, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 22 weken na verzending van deze tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 13 oktober 2010 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 6 juni 2012, bij de Raad van State ingekomen op 14 juni 2012, heeft de raad het besluit van 13 oktober 2010 ingetrokken en het bestemmingsplan "Nijmegen-Lindenholt" opnieuw, gewijzigd, vastgesteld.
Partijen zijn door de Afdeling in de gelegenheid gesteld een zienswijze over het besluit van 6 juni 2012 naar voren te brengen.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Het besluit van 13 oktober 2010
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 1] overwogen dat het besluit van 13 oktober 2010 in strijd is met het rechtszekerheidbeginsel en artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover in het plan binnen de bestemming "Groen" geen beperkingen zijn gesteld aan het aantal en de locatie van jongerenontmoetingsplaatsen (hierna: jops).
De Afdeling heeft in de tussenuitspraak naar aanleiding van het beroep van de wijkvereniging voorts overwogen dat het besluit van 13 oktober 2010 in strijd is met artikel 3:2 van de Awb, voor zover de raad andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan niet heeft bezien en niet in de plantoelichting heeft vermeld, en het gecumuleerde groepsrisico in het plangebied onvoldoende heeft verantwoord.
1.1. Gelet op het vorenstaande is het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 13 oktober 2010 in zoverre gegrond.
Gelet op het vorenstaande is het beroep van de wijkvereniging tegen het besluit van 13 oktober 2010 gegrond.
Het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 13 oktober 2010 is voor het overige ongegrond. Het beroep van [appellant sub 2] tegen dit besluit is ongegrond.
Het besluit van 13 oktober 2010 dient wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en artikel 3:2 van de Awb in zijn geheel te worden vernietigd.
1.2. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen de geconstateerde gebreken in het besluit van 13 oktober 2010 te herstellen binnen 22 weken na verzending van de tussenuitspraak.
De raad diende daartoe met inachtneming van hetgeen in 2.20.3. van de tussenuitspraak is overwogen, het besluit van 13 oktober 2010 in zoverre te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling, in die zin dat beperkingen aan het aantal en de locatie van jops worden gesteld.
De raad diende daartoe voorts met inachtneming van hetgeen in 2.16.3. en 2.16.4. van de tussenuitspraak is overwogen, alsnog onderzoek te verrichten naar andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan, alsmede het gecumuleerde groepsrisico in het plangebied te verantwoorden en, zo nodig, het besluit in zoverre te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling.
Het besluit van 6 juni 2012
2. Bij het besluit van 6 juni 2012 heeft de raad, naar aanleiding van de tussenuitspraak, het besluit van 13 oktober 2010 ingetrokken en het bestemmingsplan "Nijmegen-Lindenholt" opnieuw, gewijzigd, vastgesteld.
De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de wijkvereniging worden, gelet op de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 6 juni 2012.
De raad heeft bij het besluit van 6 juni 2012 een gewijzigde planregeling vastgesteld voor zover het betreft de regeling voor jops.
Voorts heeft de raad onderzoek verricht naar andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan, alsmede naar het gecumuleerde groepsrisico. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Externe veiligheid Nijmegen Lindenholt" van Oranjewoud van 10 mei 2012 (hierna: het onderzoeksrapport). Tevens zijn de notities "Heroverweging locatiekeuze nieuwbouw VMBO-school" (hierna: de notitie Heroverweging locatiekeuze) en "Verantwoording Cumulatie Groepsrisico's ontwikkellocatie Lindenholt-Noord" (hierna: de notitie Verantwoording Cumulatie Groepsrisico's) van 10 mei 2012 vastgesteld. Het voorgaande heeft niet geleid tot wijziging van het plan.
3. [appellant sub 1] heeft aan de Afdeling laten weten dat hij zich, wat betreft de in het plan opgenomen regeling voor jops, kan verenigen met het besluit van 6 juni 2012. Gelet hierop wordt het beroep van [appellant sub 1], voor zover dit is gericht tegen dit besluit, in zoverre geacht te zijn ingetrokken.
4. De wijkvereniging betoogt in haar zienswijze van 17 juli 2012 dat het onderzoeksrapport een foutief beeld geeft van het gecumuleerde groepsrisico op de ontwikkelingslocatie. In het onderzoeksrapport is een verouderde verbeelding gebruikt en hierdoor is van verkeerde afstanden uitgegaan.
4.1. De raad heeft te kennen gegeven dat in het onderzoeksrapport inderdaad gebruik is gemaakt van een verouderde verbeelding, maar dat bij gebruik van de juiste verbeelding geen wijzigingen optreden van dien aard, dat het onderzoeksrapport niet aan het plan ten grondslag kan worden gelegd. Hij heeft daartoe een versie van het onderzoeksrapport met de juiste verbeelding overgelegd.
4.2. In het onderzoeksrapport is vermeld dat de ontwikkellocatie binnen het invloedsgebied ligt van meerdere risicobronnen: een LPG-tankstation, een hogedruk-aardgastransportleiding en de Neerbosscheweg. Cumulatie van verschillende risicobronnen is niet te berekenen en moet kwalitatief worden beschouwd op basis van afzonderlijk berekende groepsrisico's. Hierbij is gebruik gemaakt van de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico van het ministerie van VROM (zie p. 5 van het onderzoeksrapport). Uit groepsrisicoberekeningen blijkt dat het groepsrisico van alle bronnen relatief laag is. Het groepsrisico wordt, naast de sterkte van de bron, tevens bepaald door het aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de bron. Voor de meeste risicobronnen geldt dat voornamelijk personen op korte afstand van de risicobron bepalend zijn voor het groepsrisico en personen vanaf een bepaalde afstandsgrens niet of nauwelijks. De grenzen worden "afkapgrenzen" genoemd. In het onderzoeksrapport is vermeld dat wanneer deze afkapgrenzen over de ontwikkelingslocatie worden gelegd, blijkt dat slechts op drie plekken sprake is van cumulatie: ter hoogte van (een klein gedeelte van) de gymzaal en de school en ter hoogte van enkele woningen. Voor deze cumulatie geldt, zoals reeds vermeld, dat het gaat om cumulatie van relatief lage groepsrisico's.
4.3. In het onderzoeksrapport is het gecumuleerde groepsrisico bezien op de ontwikkelingslocatie. Vast staat dat hierbij in eerste instantie een oudere verbeelding is gebruikt. Later is echter een versie van het onderzoeksrapport met de verbeelding zoals opgenomen in het plan overgelegd. Bij vergelijking van figuur 2.5 zoals opgenomen in het onderzoeksrapport en de aangepaste versie daarvan, blijkt dat het gebruik van de actuele verbeelding geen wijziging met zich brengt van het aantal en de situering van de plekken op de ontwikkelingslocatie waar cumulatie optreedt, maar wel van de omvang van die plekken. Gezien de beperktheid van deze wijziging, acht de Afdeling niet aannemelijk dat de raad wat betreft het gecumuleerde groepsrisico op de ontwikkelingslocatie, niet dezelfde conclusie had mogen trekken als hij heeft gedaan. Gelet hierop, en gelet op hetgeen in het onderzoeksrapport en de notitie Verantwoording Cumulatie Groepsrisico's is vermeld, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het gecumuleerde groepsrisico op de ontwikkelingslocatie onvoldoende heeft verantwoord. Het betoog faalt.
5. De wijkvereniging voert voorts aan dat de raad ten onrechte geen onderzoek heeft verricht naar andere locaties met een lager groepsrisico, maar in plaats daarvan de eerder door haar aangedragen en reeds bekende locaties heeft onderzocht. De wijkvereniging stelt dat het onderzoeksrapport wat betreft de onderzochte locaties verscheidene onjuistheden bevat.
5.1. In het onderzoeksrapport is vermeld dat de raad in de tussenuitspraak is opgedragen onderzoek te doen verrichten naar andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan. Teneinde aan deze opdracht te voldoen zijn zes locaties, die eerder als mogelijke locaties voor de ontwikkeling zijn beschouwd, onderzocht. In het onderzoeksrapport is vermeld dat de manier waarop de locaties met een lager groepsrisico worden vergeleken vormvrij is. Een locatievergelijking op basis van louter groepsrisicoberekeningen wordt in dit geval niet alleen onmogelijk maar ook beperkt geacht, zodat een vergelijking in het voorliggende geval kwalitatief dient te worden ingestoken. Derhalve is op basis van expert judgement bezien of en in welke mate op de locaties kan worden gesproken van een aanwijsbaar gunstiger of ongunstiger externe veiligheidssituatie dan op de thans voorziene locatie. Geconcludeerd wordt dat de situatie op twee locaties aanwijsbaar ongunstiger is, op drie locaties niet aanwijsbaar gunstiger/ongunstiger en op één locatie aanwijsbaar gunstiger is. Tevens zijn per onderzochte locatie de kenmerken en voor- en nadelen op het gebied van externe veiligheid weergegeven.
5.2. Niet in geschil is dat in het onderzoeksrapport een zestal locaties zijn onderzocht die in een eerder stadium van de planprocedure zijn aangedragen door de wijkvereniging. In hetgeen de wijkvereniging heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het onderzoek niet heeft mogen richten op deze locaties, maar daarbij ook andere locaties had moeten betrekken. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat niet aannemelijk is dat de onjuistheden die het onderzoeksrapport volgens de wijkvereniging bevat, van dien aard zijn dat deze tot een andere conclusie hadden kunnen leiden. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende onderzoek heeft verricht naar andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan. Het betoog faalt.
6. Ten aanzien van het voorstel van de wijkvereniging om het in het plan voorziene schoolgebouw op een andere locatie te realiseren, overweegt de Afdeling dat de raad bij de keuze van een bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van een bestemmingsplan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
In het onderhavige geval heeft de raad aan de hand van algemene en locatiecriteria verscheidene locaties beoordeeld. Daarbij is onder meer rekening gehouden met de ligging van een locatie ten opzichte van het voedingsgebied van het Mondial College, specifieke kenmerken van de omgeving van een locatie en de ligging van een locatie ten opzichte van de ligging van andere VMBO-scholen en de hoofdvestiging van het Mondial College. Aan het Mondial College zijn naast de locatie Meeuwse Akker de locaties Brabantse Poort en Kinderdorp Neerbosch in overweging gegeven. Rekening houdende met de algemene en locatiecriteria is de locatie Meeuwse Akker het meest geschikt gebleken. De raad heeft de locatiekeuze van de school naar aanleiding van de tussenuitspraak heroverwogen en hierbij blijkens de notitie Heroverweging locatiekeuze, tevens rekening gehouden met onder meer het aspect externe veiligheid. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad alternatieven onvoldoende in zijn afweging heeft betrokken. Het betoog faalt.
7. Zoals hiervoor onder 2. is overwogen, heeft de raad bij het besluit van 6 juni 2012 het besluit van 13 oktober 2010 ingetrokken en het plan opnieuw, gewijzigd, vastgesteld en worden de beroepen van de wijkvereniging, [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 6 juni 2012. Ten aanzien van de beroepsgronden die de wijkvereniging, [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd tegen het besluit van 13 oktober 2010, welke gezien het vorenstaande worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 6 juni 2012, ziet de Afdeling geen aanleiding in het kader van de toetsing van het besluit van 6 juni 2012 anders te oordelen dan in het kader van de toetsing van het besluit van 13 oktober 2010, die in de tussenuitspraak heeft plaatsgevonden. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat het plan in zoverre inhoudelijk niet is gewijzigd.
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de Afdeling in hetgeen de wijkvereniging, [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bij besluit van 6 juni 2012 vastgestelde plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het besluit van 6 juni 2012 anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn in zoverre ongegrond.
9. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1] en de wijkvereniging op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 2] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1], voor zover dat is gericht tegen het besluit van 13 oktober 2010, gedeeltelijk gegrond en het beroep van de vereniging Wijkvereniging De Meeuwse Acker, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 13 oktober 2010, gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Nijmegen van 13 oktober 2010;
III. verklaart het beroep van [appellant sub 1], voor zover dat is gericht tegen het besluit van 13 oktober 2010, voor het overige ongegrond en het beroep van [appellant sub 2], voor zover dat is gericht tegen het besluit van 13 oktober 2010, ongegrond;
IV. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de vereniging Wijkvereniging De Meeuwse Acker, voor zover deze zijn gericht tegen het besluit van 6 juni 2012, ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Nijmegen tot vergoeding van bij:
- [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 36,71 (zegge: zesendertig euro en eenenzeventig cent);
- de vereniging Wijkvereniging De Meeuwse Acker in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 52,65 (zegge: tweeënvijftig euro en vijfenzestig cent);
VI. gelast dat de raad van de gemeente Nijmegen aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
- € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 1];
- € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) voor de vereniging Wijkvereniging De Meeuwse Acker.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Kuipers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2012