ECLI:NL:RVS:2012:BY6649

Raad van State

Datum uitspraak
19 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201200184/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • D.L. Bolleboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verlening lichte bouwvergunning voor kozijnen en gevelbeplating in Kudelstaart

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 29 november 2011 het beroep ongegrond verklaarde tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer. Het college had op 7 juli 2010 een lichte bouwvergunning verleend voor het vernieuwen van kozijnen en gevelbeplating op het perceel [locatie 1] te Kudelstaart. [appellant] had bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en stelde dat het college ten onrechte had geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd was met de redelijke eisen van welstand. Hij betoogde dat het positieve welstandsadvies van Welstandszorg Noord-Holland niet aan het besluit ten grondslag mocht worden gelegd, omdat het in strijd zou zijn met de welstandscriteria van de gemeente Aalsmeer. De rechtbank oordeelde echter dat het college het advies van Welstandszorg Noord-Holland terecht had gevolgd en dat de welstandsbeoordeling zorgvuldig was uitgevoerd.

Tijdens de zitting op 27 augustus 2012 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] en vertegenwoordigers van het college en de vergunninghouder aanwezig waren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak vervolgens beoordeeld. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college geen grond had om handhavend op te treden, omdat de bouwvergunning was verleend. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank de betekenis van een deskundigenbericht van de Commissie voor Welstand en Monumenten Amsterdam had miskend, werd door de Afdeling verworpen. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat er geen schending was van de beginselen van behoorlijk bestuur.

De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 19 december 2012.

Uitspraak

201200184/1/A1.
Datum uitspraak: 19 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Kudelstaart, gemeente Aalsmeer,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 november 2011 in de zaken nrs. 11/948, 11/3247 en 11/3931 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2010 heeft het college aan [vergunninghouder] lichte bouwvergunning verleend voor het vernieuwen van kozijnen en gevelbeplating op het perceel [locatie 1] te Kudelstaart (hierna: het perceel).
Bij besluit van 4 januari 2011 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 20 januari 2011 heeft het college verzoeken van [appellant] van 31 augustus, 20 en 30 september 2010 om handhavend tegen de werkzaamheden op het perceel op te treden afgewezen.
Bij besluit van 19 juli 2011 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 4 mei 2011 heeft het een verzoek van [appellant] van 27 juli 2010 om handhavend tegen de werkzaamheden op het perceel op te treden afgewezen.
Bij uitspraak van 29 november 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen de besluiten van 4 januari, 4 mei en 19 juli 2011 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
[vergunninghouder] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2012, waar [appellant] in persoon en het college, vertegenwoordigd door drs. E. van der Klis, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar [vergunninghouder] gehoord.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 44, eerste lid, onder d, van de Woningwet, zoals die luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.
Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, is op de lichte bouwvergunning het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Volgens hem mocht het het positieve welstandsadvies van Welstandszorg Noord-Holland, commissie Noord-Holland Zuid (hierna: WZNH) van 5 juli 2010 daartoe niet aan het besluit ten grondslag leggen, omdat het in strijd is met de criteria in de Welstandsnota Aalsmeer 2009 (hierna: de welstandsnota) en het wijzigen van de kleur van de kozijnen en de gevelbeplating van donkerbruin naar wit, niet in de beoordeling is betrokken. Voorts heeft de rechtbank de betekenis van het door hem in het geding gebrachte deskundigenbericht van de Commissie voor Welstand en Monumenten Amsterdam (hierna: CWA) van 28 september 2010 dat het bouwplan op basis van de geldende welstandscriteria ter plaatse niet inpasbaar is miskend, aldus [appellant].
2.1.    Het perceel is, wat betreft de welstandsnota, gelegen in gebied 10, "Uitbreiding Proosdij Kudelstaart", waarvoor een regulier welstandsregime geldt. De welstandsbeoordeling is volgens de nota gericht op het bewaren van de sobere opzet, herhaling van clusters en rijenwoningen en een zorgvuldige detaillering.
2.2.    WZNH heeft het bouwplan volgens een advies van 21 juni 2010 beoordeeld en daarover nader overleg nodig geacht. Op 5 juli 2010 heeft WZNH positief over het bouwplan geadviseerd. Bij aan het college gerichte brief van 23 november 2010 heeft WZNH voorts gereageerd op het deskundigenbericht van CWA. Dat bericht is gebaseerd op het oordeel dat de vervanging van de oorspronkelijke kozijnen door witte kunststof kozijnen de verschraling van het gevelbeeld verder heeft doorgezet.
2.3.    Het in beroep aangevoerde heeft de rechtbank terecht geen grond gegeven om [appellant] te volgen in het betoog dat het college het positieve welstandsadvies van WZNH van 5 juli 2010 niet aan het besluit van 7 juli 2010 ten grondslag mocht leggen.
Uit dat advies valt af te leiden dat WZNH het volledige bouwplan heeft beoordeeld, dus ook de voorziene witte gevelbeplating en de kozijnen. WZNH heeft die kleur passend en kenmerkend geacht voor het uit één woning bestaande cluster.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat WZNH bij het advies in aanmerking mocht nemen dat de oorspronkelijke houten gevelbeplating op de woning [locatie 1] in 2001 wit is geschilderd, zodat de doorbreking van het cluster van de woningen [locatie 1] en [locatie 2] niet als een gevolg van realisering van het bouwplan in aanmerking behoefde te worden genomen. Zij heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat onder het kopje "Trendsetter" in hoofdstuk 3 van de welstandsnota wordt vermeld dat eerder uitgevoerde wijzigingen bij volgende welstandsbeoordelingen binnen het hetzelfde woonblok dienen te worden betrokken. Overigens is ook door CWA opgemerkt dat de vervanging van de wit geschilderde houten gevelbekleding door witte kunststof rabatdelen nauwelijks of geen negatief effect heeft op het al niet meer oorspronkelijke gevelbeeld.
De rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat het college aan het oordeel van CWA niet meer gewicht hoefde toe te kennen dan aan dat van WZNH, nu niet is gesteld dat de adviezen van WZNH niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Dat WZNH op 21 juni 2010 nog nader overleg over het bouwplan nodig achtte, betekende niet dat niet alsnog een positief advies tot stand kon komen. Verder is mede van belang dat uit de brief van 23 november 2010 valt af te leiden dat WZNH ter plaatse is geweest en het bericht van CWA uitsluitend op basis van informatie van [appellant] tot stand is gekomen.
Het betoog faalt.
3.    De rechtbank heeft [appellant] terecht evenmin gevolgd in het betoog dat het college bij de besluitvorming in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder dat van fair play heeft gehandeld. [appellant] heeft zijn stellingen dat gemeenteambtenaren hebben gemanipuleerd om tot een positief welstandsadvies te komen en WZNH bij de advisering niet over de juiste gegevens heeft beschikt niet aannemelijk gemaakt. Ook heeft de rechtbank [appellant] terecht niet gevolgd, waar hij stelt dat hij door het college onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunten en argumenten met betrekking tot de zaak naar voren te brengen.
Het betoog faalt.
4.    [appellant] betoogt verder dat de overweging dat het college mocht weigeren handhavend op te treden, omdat bouwvergunning voor het bouwplan is verleend, er ten onrechte aan voorbijgaat dat het wit schilderen van de gevelbeplating niet op welstand is beoordeeld. Verder klaagt hij dat de rechtbank ten onrechte aan zijn betoog dat het bouwplan met het Bouwbesluit in strijd is voorbij is gegaan.
4.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat, doordat ten tijde van de desbetreffende bestreden besluiten bouwvergunning voor het bouwplan was verleend, geen grondslag voor handhaving bestond. De verleende bouwvergunning voorziet in witte kozijnen en gevelbeplating.
Of ten tijde van het wit schilderen van de gevelbeplating in 2001 daartegen handhavend had moeten worden opgetreden, stond voor de rechtbank niet ter beoordeling.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb    w.g. Bolleboom
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012
641.