ECLI:NL:RVS:2012:BY6654

Raad van State

Datum uitspraak
19 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201203807/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • N. Verheij
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor senioren- en starterswoningen in Wapenveld

In deze zaak heeft de Raad van State op 19 december 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Heerde om vrijstelling en een bouwvergunning te verlenen voor de bouw van zes seniorenwoningen en acht starterswoningen aan de Nachtegaalweg te Wapenveld. De weigering was gebaseerd op het bestemmingsplan 'Wapenveld Dorp', dat de bestemming 'Agrarisch - Landschappelijke Waarde' op het perceel rustte. Het college stelde dat het project niet paste in de omgeving en dat de realisatie zou leiden tot een ongewenste verdichting van de bebouwing, wat het groene karakter van het dorp zou aantasten.

De rechtbank Zutphen had eerder het beroep van [appellant] gegrond verklaard, maar de Raad van State oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen weigeren om vrijstelling te verlenen. [Appellant] betoogde dat het college niet toereikend had gemotiveerd waarom het de vrijstelling had geweigerd, ondanks eerdere positieve signalen. De Raad van State oordeelde echter dat het college niet in strijd met het vertrouwensbeginsel had gehandeld, aangezien zienswijzen van omwonenden en de raadscommissie Ruimte leidde tot een herziening van het aanvankelijke positieve oordeel van het college.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de belangen van [appellant] in de besluitvorming waren meegewogen, maar dat de ruimtelijke en landschappelijke belangen zwaarder wogen. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201203807/1/A1.
Datum uitspraak: 19 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1.    [appellant sub 1], wonend te [woonplaats];
2.     [appellante sub 2], wonend te [woonplaats];
3.    [appellant sub 3], wonend te [woomplaats],
4.    [appellant sub 4], wonend te [woonplaats], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 7 maart 2012 in zaak nr. 10/1425 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerde.
Procesverloop
Bij besluiten van 15 december 2009 en 4 februari 2010 heeft het college het verzoek van Bouwbedrijf Salverda B.V. om het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwen van zes seniorenwoningen en acht starterswoningen op het perceel aan de Nachtegaalweg te Wapenveld (hierna: het perceel), geweigerd.
Bij besluit van 6 juli 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen twaalf weken de aan dat besluit klevende gebreken te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief, verzonden op 10 januari 2012, heeft het college het besluit van 6 juli 2010 nader gemotiveerd.
Bij einduitspraak heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 6 juli 2010 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid hebben [belanghebbende] en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [belanghebbende]) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2012, waar [appellant sub 3], en het college, vertegenwoordigd door M.P. de Keijzer en J. Spronk, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], als partij gehoord.
Overwegingen
1.    Het project ziet op de bouw van zes seniorenwoningen en acht starterswoningen op het perceel waarvan [appellant] eigenaar is.
2.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Wapenveld Dorp" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch - Landschappelijke Waarde". Het project is, naar niet in geschil is, in strijd met deze bestemming.
3.    Het college heeft aan de weigering vrijstelling te verlenen ten grondslag gelegd dat het project niet past in de omgeving. Daartoe heeft het in aanmerking genomen dat door de realisering van het project de afwisselende bebouwingslijn van verstrooid staande bebouwing ter plaatse in één keer zou worden opgevuld tot een aaneengesloten bebouwingslint van 250 m, hetgeen een wezensvreemd element is voor dit gebied. Verder ligt de projectlocatie in een gebied dat de overgang vormt tussen bosgebied aan de westzijde van de Groteweg en de woonkern aan de Oostzijde van de Groteweg. Volgens het college moet voorkomen worden dat de woonbebouwing van het dorp te veel oprukt naar de Groteweg, waardoor de Groteweg een harde onnatuurlijke scheiding gaat vormen tussen de ecologische hoofdstructuur en Wapenveld-Dorp. Voorts zou door de realisering van het project de woningdichtheid worden verhoogd tot het viervoudige, waardoor het groene karakter van de omgeving verdwijnt, hetgeen door omwonenden als een ongewenste ontwikkeling wordt beschouwd, aldus het college.
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling te verlenen voor het project, niet heeft onderkend dat het college niet toereikend heeft gemotiveerd, waarom het, ondanks de eerdere bereidheid om een vrijstellingsprocedure te starten, de vrijstelling uiteindelijk zonder meer heeft geweigerd. Volgens [appellant] heeft het college daarmee in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld.
4.1.        Het college heeft bij besluit van 2 december 2008 de procedure voor het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19a gelezen in samenhang met 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in gang gezet. Vervolgens hebben ambtenaren van de gemeente positieve adviesrapporten opgesteld en een ruimtelijke onderbouwing voor het project laten opstellen die is neergelegd in de notitie "Gemeente Heerde ruimtelijke onderbouwing Nachtegaalweg, Wapenveld" van juni 2008. Hierin staat onder meer dat verdichting van het gebied met woningbouw vanuit ruimtelijk perspectief acceptabel is en dat gezien het kleinschalige karakter van het plangebied de voorgestelde informele inrichting van het plangebied passend wordt geacht. Naar aanleiding van het ontwerpbesluit zijn zienswijzen ingediend en de raadscommissie Ruimte heeft in haar openbare vergaderingen van 22 december 2008 en 2 februari 2009, te kennen gegeven afwijzend tegenover het project te staan. Blijkens het besluit van 15 december 2009 heeft het college naar aanleiding van deze zienswijzen en vergaderingen zijn aanvankelijk positieve oordeel over de inpassing van het project in de omgeving herzien.
4.2.        De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college met deze handelwijze het vertrouwensbeginsel niet heeft geschonden. Zienswijzen naar aanleiding van het ontwerpbesluit kunnen immers leiden tot een besluit dat afwijkt van het ontwerpbesluit. Een andere opvatting zou afbreuk doen aan de in de Algemene wet bestuursrecht neergelegde mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen. Bovendien heeft het college zich weliswaar bereid getoond de procedure voor het verlenen van vrijstelling in gang te zetten, maar daarmee nog niet toegezegd vrijstelling te verlenen. Dat het college mocht worden verondersteld bekend te zijn met de omstandigheid dat in de buurt al langer weerstand bestond tegen het project, maakt dit niet anders. Over de wenselijkheid van het project kon pas een definitief besluit worden genomen nadat alle zienswijzen naar voren waren gebracht.
4.3.        Verder faalt het betoog van [appellant] dat het college misbruik heeft gemaakt van de door omwonenden ingediende zienswijzen. Niet is gebleken dat deze zienswijzen geen rol van betekenis hebben gespeeld en mogen spelen bij het besluit op bezwaar. Het college heeft aan de afwijzing van het verzoek om vrijstelling ten grondslag gelegd dat door de realisering van het project het groene karakter van het dorp wordt aangetast, zoals in een aantal zienswijzen naar voren is gebracht.
4.4.        Voorts faalt de stelling van [appellant] dat de raadscommissie Ruimte niet afwijzend tegenover het project staat. In het verslag van de vergadering van 2 februari 2009 staan uitsluitend negatieve reacties van de commissieleden.
4.5.        Verder betoogt [appellant] tevergeefs dat de geweigerde vrijstelling niet valt te rijmen met het beleid van de gemeente dat is neergelegd in de notitie "Visie op het wonen en werken in Heerde tot 2015". In deze notitie zijn voor 1500 te bouwen woningen locaties opgenomen, waaronder de locatie Nachtegaalweg/Groteweg. Volgens deze notitie is het nog de vraag welke van deze "inbreidingslocaties" ontwikkeld zullen worden. Gelet daarop kan aan dat beleid niet de betekenis worden gehecht die [appellant] daaraan toegekend wil zien.
4.6.        Voorts betoogt [appellant] tevergeefs dat aan het besluit op bezwaar uitsluitend ruimtelijke overwegingen ten grondslag zijn gelegd en dat zijn belangen in het geheel niet zijn meegewogen. Hij verwijst bij zijn betoog naar de op 10 januari 2012 verzonden brief van het college waarin staat dat persoonlijke en economische belangen van omwonenden, eigenaar en ontwikkelaar niet expliciet zijn meegewogen, omdat de heroverweging van de ruimtelijke en landschappelijke belangen van zodanige aard waren dat persoonlijke en economische belangen daarvoor niet van doorslaggevende aard konden zijn. De Afdeling begrijpt deze passage aldus dat het college de ruimtelijke en landschappelijke belangen zwaarder vindt wegen dan de andere met het project gemoeide belangen, waaronder de belangen van [appellant]. Het college heeft deze uitleg van voormelde passage ter zitting bevestigd. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de belangen van [appellant] in de besluitvorming zijn meegewogen. Van een onzorgvuldige of onjuiste belangenafweging dan wel een ondeugdelijke motivering is, de geschetste omstandigheden in aanmerking genomen, niet gebleken, ook al stonden er voor [appellant] grote financiële belangen op het spel.
4.7.        Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college de gevraagde vrijstelling in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Dat [appellant] de oorspronkelijke aanvraag om bouwvergunning op advies van het college heeft aangepast, geeft geen grond voor een ander oordeel. Immers door of namens het college is niet toegezegd dat, als de bouwaanvraag overeenkomstig zijn advies zou worden aangepast, de vrijstelling zou worden verleend.
4.8.        Ten slotte leidt het betoog van [appellant], dat het college geen gehoor heeft gegeven aan de door de rechtbank gegeven oproep om nader met elkaar te overleggen over de ruimtelijke invulling van het perceel, evenmin tot een ander oordeel. Voormelde overweging van de rechtbank is slechts een overweging ten overvloede. Zij is niet dragend voor de aangevallen uitspraak.
5.    Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien het college te veroordelen in het betalen van een vergoeding van de schade die [appellant] heeft geleden als gevolg van de geweigerde vrijstelling.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld    w.g. Van Leeuwen
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012
543.