201108974/1/A1.
Datum uitspraak: 19 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting "Stichting Lijndensche Fonds voor Kerk en Zending", gevestigd te Hemmen, gemeente Overbetuwe,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 5 juli 2011 in zaak nr. 10/4041 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe.
Bij besluit van 13 december 2005 heeft het college een verzoek van de Stichting om handhavend tegen de activiteiten van [belanghebbende] op het perceel [locatie] te Randwijk (hierna: het perceel) op te treden afgewezen.
Bij besluit van 31 mei 2006 heeft het het door de Stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 september 2007, voor zover thans van belang, heeft de rechtbank het door de Stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het door de Stichting gemaakte bezwaar te nemen.
Bij uitspraak van 2 juli 2008 in zaak nr.
200707435/1, voor zover thans van belang, heeft de Afdeling het daartegen door de Universiteit van Wageningen ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk en het door de stichting "Stichting DLO" ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Bij besluit van 15 september 2008 heeft het college het door de Stichting tegen het besluit van 13 december 2005 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juli 2010 heeft de rechtbank het door de Stichting daartegen ingesteld beroep opnieuw gegrond verklaard en het besluit van 15 september 2008 vernietigd.
Bij besluit van 28 september 2010 heeft het college het door de Stichting tegen het besluit van 13 december 2005 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Bij brief van 1 november 2010 heeft het college dit besluit nader gemotiveerd.
Bij uitspraak van 5 juli 2011 heeft de rechtbank het door de Stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Stichting hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting heeft nog een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2012, waar de Stichting, vertegenwoordigd door mr. E.H.M. Harbers, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door R.M. Willemse, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
1. Het perceel wordt onder meer benut voor fruitteelt ten dienste van het daar geëxploiteerde kenniscentrum. In het kenniscentrum zijn, naast de Universiteit van Wageningen, meerdere ondernemingen actief. [belanghebbende] drijft een van die ondernemingen in een van de gebouwen, behorend bij het kenniscentrum.
2. Niet in geschil is dat de activiteiten van [belanghebbende] in strijd zijn met het ten tijde van het besluit van 28 september 2010 ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Praktijkonderzoek Fruit- en Boomteelt 1999", zodat het college daartegen handhavend kon optreden.
3. Gelet op het algemeen belang dat met handhaving gediend is, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat daartegen kan optreden in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het dat weigeren.
Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat in verband daarmee van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4. De Stichting betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] niet binnen het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied, [locatie], Randwijk" (hierna: het ontwerpbestemmingsplan) passen, zodat ten tijde van het besluit van 28 september 2010 geen concreet zicht op legalisering bestond en het college gehouden was om handhavend op te treden. [belanghebbende] kan volgens haar niet worden beschouwd als een "kenniscentrum" in de zin van de voorschriften van het ontwerpbestemmingsplan, nu zij geen hoofdzakelijk agrarisch karakter heeft.
Voorts is de rechtbank er volgens haar ten onrechte aan voorbijgegaan dat de betekenis van de term "kenniscentrum" onduidelijk is, nu die in het inmiddels op 14 december 2010 vastgestelde bestemmingsplan is gewijzigd ten opzichte van die in het ontwerpbestemmingsplan.
4.1. Ingevolge het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied, [locatie], Randwijk" zoals dit luidde ten tijde van belang, rust op het perceel de bestemming "Bedrijf".
Ingevolge artikel 4, onder 4.1.1, van de daarbij behorende planvoorschriften, zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor:
Ingevolge artikel 4, onder 4.4, voor zover thans van belang, wordt onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in ieder geval begrepen het gebruiken van gronden of bouwwerken binnen deze bestemming voor een zelfstandig, niet aan het kenniscentrum gelieerd, kantoor of laboratorium.
Ingevolge artikel 1, lid 21, wordt in het ontwerpbestemmingsplan onder "kenniscentrum" verstaan: "één of meerdere bedrijven met een hoofdzakelijk agrarisch karakter met als doel het verrichten van wetenschappelijk praktijkonderzoek in de fruit- en boomteelt, het verwerken van de daarmee verworven kennis, alsmede het ter beschikking stellen van deze kennis voor ondernemers in deze sector".
4.2. [belanghebbende] is onderdeel van het op het perceel actieve Fruitkenniscentrum Randwijk en wat betreft haar activiteiten gelieerd aan dit kenniscentrum. [belanghebbende] geeft teelttechnische voorlichting aan aangesloten fruittelers en heeft een eigen onderzoeksprogramma, waarbij deze gebruik maakt en begeleiding verzorgt van het ter plaatse van het kenniscentrum gevestigde Praktijkonderzoek Plant en Omgeving (hierna: PPO). Verder werkt [belanghebbende] in onderzoeken samen met PPO in een uitvoerende of voorlichtende taak.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college de onderneming die [belanghebbende] op het perceel exploiteert terecht als "kenniscentrum" in de zin van de planvoorschriften heeft aangemerkt. Zij heeft in hetgeen de Stichting in beroep naar voren heeft gebracht terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat bij de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] het agrarische element niet overheerst. Artikel 1, lid 21, van de planvoorschriften heeft zij terecht aldus begrepen, dat ter plaatse een kenniscentrum is beoogd dat zich op de agrarische sector richt. Dit betekent dat de activiteiten van de participanten in het kenniscentrum overwegend agrarisch van aard moeten zijn, maar niet dat uitsluitend agrarische ondernemingen zijn toegestaan.
Het onderzoek van [belanghebbende] is gericht op de fruitteelt. Naar het college voorts onweersproken heeft gesteld, maakt [belanghebbende] bij het onderzoek gebruik van de fruitteelt op het perceel en begeleidt zij de teelt in de proeftuin door voor PPO het tuinpersoneel aan te sturen. Daarnaast is zij verantwoordelijk voor het onderhoud aan de proefboomgaarden op het perceel.
Nu [belanghebbende] voorts wetenschappelijk praktijkonderzoek in de fruit- en boomteelt doet en de daarmee verworven kennis verwerkt en ter beschikking stelt aan ondernemers in deze sector, heeft de rechtbank haar activiteiten terecht niet in strijd geacht met artikel 4, onder 4.1.1, van de planvoorschriften.
Het betoog dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de ruimere definitie van de term "kenniscentrum", opgenomen in het op 14 december 2010 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied, [locatie], Randwijk" in plaats van die, opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan, leidt niet tot het ermee beoogde doel, nu de activiteiten van [belanghebbende] niet in strijd zijn met het ontwerpbestemmingsplan.
De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat concreet zicht op legalisering bestond, zodat het mocht weigeren om handhavend tegen de activiteiten van [belanghebbende] op te treden, als het heeft gedaan.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Bolleboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012