201206265/1/R2.
Datum uitspraak: 19 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen,
de raad van de gemeente De Ronde Venen,
verweerder.
Bij besluit van 26 april 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "WKO Installatie Westerheul IV" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2012, waar de raad, vertegenwoordigd door R.F. van der Helm, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
1. Het plan voorziet in de realisatie van een centraal technische ruimte ten behoeve van de duurzame energievoorziening voor de nieuwe woonwijk Westerheul IV.
2. [appellant] stelt dat het aan het plan ten grondslag gelegde geluidsrapport ondeugdelijk is. Volgens [appellant] is niet uitgegaan van de maximaal toegestane omvang van de WKO en is de mogelijkheid om binnen de bestemming ook bouwwerken geen gebouwen zijnde op te richten niet onderzocht. [appellant] wijst er voorts op dat de WKO is voorzien naast een bestaand gebouw van de Gasunie en dat sprake zal zijn van een samenloop van verschillende geluidsbronnen. De geluidsbelasting vanwege het gasontvangststation is volgens [appellant] niet, dan wel onjuist in het geluidsonderzoek betrokken. Evenmin is onderzocht wat de gecumuleerde geluidsbelasting zal zijn, aldus [appellant].
3. De raad stelt dat ten behoeve van het plan twee akoestische rapporten zijn opgesteld. Volgens de raad is in het akoestisch rapport van 12 januari 2012 uitgegaan van een lengte van 25 meter, een breedte van 8 meter en een hoogte van 4 meter voor de WKO. Binnen het bouwvlak resteert nog enige ruimte resteert maar de raad stelt dat indien het college van burgemeester en wethouders gebruik zou maken van de afwijkingsbevoegdheid, dit het maximaal toegestane bronvermogen van 54 dB(A) onverlet laat. Voor zover sprake zou zijn van de oprichting van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die kunnen worden gekwalificeerd als geluidsbron, zullen die worden betrokken in de akoestische berekening bij de aanvraag om een omgevingsvergunning.
In het akoestisch rapport van 17 april 2012 is nader onderzoek verricht naar de geluidseffecten vanwege het gasontvangststation. Uit dit onderzoek is gebleken dat de gevelbelasting op de woning van [appellant] met de realisering van de WKO zal afnemen, aldus de raad. Beide inrichtingen voldoen volgens de raad aan de toegestane geluidgrenswaarden. Als gevolg van cumulatie zal dan ook geen sprake zijn van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant].
4. Ten behoeve van het plan zijn twee akoestische onderzoeken verricht. De resultaten van deze onderzoeken zijn neergelegd in het "Akoestisch onderzoek naar de geluidsuitstraling van de WKO behuizing" van 12 januari 2012 en het "Akoestisch onderzoek GOS W362 te Vinkeveen" van 17 april 2012.
5. Voor zover [appellant] stelt dat bij de akoestische berekeningen ten onrechte niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden wordt als volgt overwogen. In het akoestisch onderzoek van 12 januari 2012 is uitgegaan van een rechthoekig gebouw met een breedte van 25 meter, een lengte van 8 meter en een hoogte van 4 meter, derhalve een oppervlakte van 200 m². Blijkens de verbeelding bedraagt de oppervlakte van het bouwvlak circa 350 m². Ingevolge artikel 3, lid 3.2, onder d, van de planregels, in samenhang met de verbeelding, geldt binnen het bouwvlak een maximum bebouwingspercentage van 70, hetgeen resulteert in een maximum te bebouwen oppervlak van 245 m². In het akoestisch onderzoek is derhalve niet uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden voor de bouw van de WKO. Wat daar echter ook van zij, ingevolge artikel 3, lid 3.2, onder 3.2.1, sub b, van de planregels, geldt dat het bronvermogen van de te bouwen nutsvoorziening niet meer mag bedragen dan 54 dB(A). Voorts geldt op grond van het bepaalde onder sub c, dat het gemiddelde meetvlakniveau van de te bouwen nutsvoorziening niet meer mag bedragen dan 40 dB(A). Nu [appellant] dit bezwaar aanvoert in verband met de geluidsbelasting ter plaatse van zijn woning, kan een verschil in omvang van de voorziene WKO gelet op deze bepalingen geen effect sorteren op de maximaal toegestane geluidsbelasting ter plaatse van de woning van [appellant]. De maximale planologische mogelijkheden wat betreft het aspect geluid worden in dit geval begrensd door het in de planregels bepaalde maximale bronvermogen. [appellant] heeft de aanvaardbaarheid van het in de planregels opgenomen maximale bronvermogen niet bestreden.
[appellant] heeft verder niet concreet gemaakt voor welk soort bouwwerken, geen gebouwen zijnde, hij vreest binnen het bouwvlak. Reeds hierom kan dit betoog niet slagen.
6. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat geen onderzoek is verricht naar de geluidbelasting vanwege het gasontvangststation alsmede de cumulatie van geluid, wordt overwogen dat in het akoestisch onderzoek van 17 april 2012 onderzoek is verricht naar de geluidseffecten vanwege het gasontvangststation alsmede de gecumuleerde geluidsbelasting vanwege het gasontvangststation en de WKO. De raad heeft ter zitting toegelicht dat in tabel 2 en 3 is beoordeeld wat de geluidsbelasting is van het gasontvangststation alsmede wat de gecumuleerde geluidsbelasting is vanwege het gasontvangststation en de WKO. [appellant] heeft dit niet gemotiveerd bestreden, zodat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat in het akoestisch onderzoek niet inzichtelijk is gemaakt wat de geluidsbelasting van het gasontvangststation is, alsmede wat de cumulatieve effecten van de geluidsbelasting van het gasontvangststation en de WKO zijn. Dit betoog faalt.
7. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Fenwick
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012