ECLI:NL:RVS:2012:BY6674

Raad van State

Datum uitspraak
13 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201209326/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake wijziging bestemmingsplan agrarisch bouwblok in Hilvarenbeek

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 december 2012 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek van 7 augustus 2012, waarin de bestemming 'Agrarisch bouwblok' aan drie locaties in Hilvarenbeek werd gewijzigd. De verzoeker, die woont in de nabijheid van de betrokken locaties, heeft bezwaar gemaakt tegen deze wijziging en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek op 28 november 2012 ter zitting behandeld, waarbij zowel de verzoeker als het college vertegenwoordigd waren.

De voorzitter heeft overwogen dat het bestreden besluit een wijziging van het bestemmingsplan betreft, dat is gebaseerd op artikel 8, lid 8.6, onder 8.6.1, van de voorschriften van het bestemmingsplan. De verzoeker betoogde dat de wijziging niet voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden, omdat er geen advies is ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen. Het college daarentegen stelde dat de bestemmingen aan de drie locaties aan elkaar gekoppeld zijn en dat de wijziging een vormverandering betreft, niet een vergroting van het bouwblok.

De voorzitter concludeerde dat de verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, gezien de mogelijkheden die het besluit biedt voor de realisatie van een melkrundveestal en drie sleufsilo’s op een nabijgelegen locatie. De voorzitter oordeelde dat het college niet heeft aangetoond dat aan de wijzigingsvoorwaarden is voldaan, en schorste daarom het besluit van het college. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoeker.

Uitspraak

201209326/2/R2.
Datum uitspraak: 13 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), beiden wonend te [woonplaats], gemeente Hilvarenbeek,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 augustus 2012 heeft het college besloten de bestemming "Agrarisch bouwblok" aan [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] te [plaats] te wijzigen.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 november 2012, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. J.T.F. van Berkel, advocaat te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door Th. Li, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door ing. I.A.G.J. Spapens, als partij gehoord.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Het bestreden besluit betreft een wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan) en is gebaseerd op artikel 8, lid 8.6, onder 8.6.1, van de voorschriften van het bestemmingsplan. Blijkens het besluit is hiermee beoogd de bestemming "Agrarisch bouwblok" aan [locatie 3] te verkleinen met hetzelfde oppervlakte als waarmee de bestemming "Agrarisch bouwblok" aan [locatie 2] wordt vergroot, om aan [locatie 2] ruimte te bieden voor het realiseren van een melkrundveestal en drie sleufsilo’s.
3.    [verzoeker] betoogt onder meer dat het college miskent dat het bestreden besluit voorziet in een vergroting van de bestaande bestemming "Agrarisch bouwblok" aan [locatie 2]. Hij voert hiertoe aan dat geen verrekening mag plaatsvinden met de bestemming "Agrarisch bouwblok" aan [locatie 3], nu die op grote afstand is gelegen van [locatie 2]. Volgens [verzoeker] is niet voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden van artikel 8, lid 8.6, onder 8.6.1, van de voorschriften van het bestemmingsplan onder meer nu geen advies is ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen.
4.    Volgens het college zijn de bestemmingen "Agrarisch bouwblok" aan [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] aan elkaar gekoppeld en dienen zij daarom als één "Agrarisch bouwblok" te worden beschouwd. Het college stelt dat de bestemming "Agrarisch bouwblok" aan [locatie 3] wordt verkleind met hetzelfde oppervlakte als waarmee de bestemming
"Agrarisch bouwblok" aan [locatie 2] wordt vergroot, namelijk 2.685 m². Derhalve is volgens het college sprake van een vormverandering en niet van een vergroting van het bouwblok. Het college stelt zich voorts op het standpunt dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden van artikel 8, lid 8.6, onder 8.6.1, van de voorschriften van het bestemmingsplan.
5.    Gelet op de mogelijkheden die het bestreden besluit biedt om een melkrundveestal en drie sleufsilo’s te realiseren aan [locatie 2] op ongeveer 55 meter van de woning van [verzoeker], heeft [verzoeker] naar het oordeel van de voorzitter een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
6.    Ingevolge het bestemmingsplan is aan [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] de bestemming "Agrarisch gebied" toegekend.
Ingevolge het besluit dat is vastgesteld door het college op 22 maart 2005 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant op 4 mei 2005, is aan [locatie 1] en [locatie 2] de bestemming "Agrarisch bouwblok" met de aanduiding "behoort bij: [locatie 3]" toegekend. Aan [locatie 3] is de bestemming "Agrarisch bouwblok" met de aanduiding "behoort bij [locatie 1]" toegekend.
Ingevolge artikel 1, lid 38, van de voorschriften van het bestemmingsplan wordt onder "Agrarisch bouwblok" verstaan een aaneengesloten stuk grond waarop geconcentreerde bebouwing ten behoeve van één agrarisch bedrijf is toegestaan.
Ingevolge artikel 8, lid 8.6, onder 8.6.1, van de voorschriften van het bestemmingsplan is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om de bestemming "Agrarisch gebied" te wijzigen overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (thans: artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening) ten behoeve van de vergroting of vormverandering van een bestaand "Agrarisch bouwblok", met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. het dient een reëel agrarisch bedrijf te betreffen en de vergroting of vormverandering dient noodzakelijk te zijn uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling, gelet op de continuïteit van het agrarisch bedrijf;
b. voorzover het de vergroting van een bouwblok betreft, dient terzake vooraf het advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen te worden ingewonnen;
c. de plaats en/of richting van de vergroting of vormverandering mag geen onevenredige schade tot gevolg hebben voor omringende natuur-(wetenschappelijke), abiotische en/of landschappelijke belangen/waar¬den en/of de belangen van derden;
d. er dient een goede landschappelijke inpassing plaats te vinden;
e. de diepte van het "Agrarisch bouwblok" mag niet groter worden dan 200 m, tenzij deze grotere bouwblokdiepte noodzakelijk is in verband met ter plaatse aanwezige opstallen, infrastructuur, nutsvoorzieningen of om milieuhygiënische redenen;
f. voor de vergroting van het oppervlakte van een "Agrarisch bouwblok" gelden voorts de volgende bepalingen:
1. een vergroting is slechts een maal gedurende de planperiode toegestaan;
2. voorzover de vergroting betrekking heeft op een bouwblok van een glastuinbouwbedrijf (code "G"), mag de oppervlakte van het bouwblok na wijziging ten hoogste 2.5 ha bedragen;
3. voorzover de vergroting betrekking heeft op een bouwblok met de code "A" of "B", mag de oppervlakte van een bouwblok na vergroting in totaal niet meer bedragen dan 1.25 x de oppervlakte van het bouwblok, zoals aangegeven op plankaart 2, met dien verstande dat de oppervlakte van het bouwblok na wijziging niet meer dan 2 ha mag bedragen.
7.    [locatie 1] en [locatie 2] zijn gelegen op ongeveer 6,5 kilometer van [locatie 3].
De door het college voorgestane uitleg van het besluit van het college van 22 maart 2005 met betrekking tot de daarbij toegekende aanduidingen "behoort bij: [locatie 3]" en "behoort bij [locatie 1]", inhoudende dat de percelen met de bestemming "Agrarisch bouwblok" waaraan zij zijn toegekend als één "Agrarisch bouwblok" moeten worden beschouwd, is gebaseerd op de plantoelichting van het bestemmingsplan. Op pagina 57 van de plantoelichting staat vermeld dat op plankaart 2.1 tot en met 2.7 de "bouwblokken op afstand" door middel van een koppeling zijn aangeduid. Deze bouwblokken worden als één "Agrarisch bouwblok" beschouwd, aldus de plantoelichting.
De juridische betekenis van de aanduiding op de plankaart wordt echter bepaald door hetgeen over die aanduiding in de planvoorschriften is opgenomen. De voorzitter stelt vast dat het bestreden besluit, noch het besluit van het college van 22 maart 2005, voorschriften bevatten met betrekking tot de aanduidingen "behoort bij: [locatie 3]" en "behoort bij [locatie 1]". Ingevolge artikel 10, lid 10.1, onder 10.1.1, van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn de gronden, die op de plankaart zijn aangegeven als "Agrarisch bouwblok", bestemd voor de uitoefening van het agrarische bedrijf (al dan niet met een gekoppeld bouwblok/bouwblok op afstand), met de daarbij behorende voorzieningen. Ingevolge lid 10.2, onder 10.2.1, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voor zover hier van belang, is binnen het "Agrarisch bouwblok" per al dan niet gekoppeld bouwblok niet meer dan één agrarisch bedrijf en niet meer dan één agrarische bedrijfswoning toegestaan. Het bestemmingsplan bevat echter geen voorschrift waaruit volgt dat de aanduidingen "behoort bij: [locatie 3]" en "behoort bij [locatie 1]" de betekenis hebben dat de percelen met de bestemming "Agrarisch bouwblok" waaraan zij zijn toegekend als één "Agrarisch bouwblok" in de zin van artikel 1, lid 38, van de voorschriften van het bestemmingsplan worden beschouwd. Het bepaalde in de plantoelichting komt naar het oordeel van de voorzitter in zoverre niet overeen met het bepaalde in artikel 1, lid 38, waarin, voor zover hier van belang, onder "Agrarisch bouwblok" een aaneengesloten stuk grond wordt verstaan.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter staat niet vast dat aan de aanduidingen "behoort bij: [locatie 3]" en "behoort bij [locatie 1]" de betekenis toekomt dat de percelen met de bestemming "Agrarisch bouwblok" aan [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] waaraan zij zijn toegekend als één "Agrarisch bouwblok" in de zin van artikel 1, lid 38, van de voorschriften van het bestemmingsplan moeten worden beschouwd. Gelet hierop sluit de voorzitter niet uit dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het college niet heeft onderkend dat het bestreden besluit voorziet in een vergroting van de bestemming "Agrarisch bouwblok" aan [locatie 2]. In artikel 8, lid 8.6, onder 8.6.1, aanhef en onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan is bepaald dat terzake van de vergroting van een bouwblok vooraf het advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen dient te worden ingewonnen. Vaststaat dat dit niet is gebeurd. Gelet hierop sluit de voorzitter voorts niet uit dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat niet aan voormelde wijzigingsvoorwaarde is voldaan en dat het bestreden besluit derhalve is vastgesteld in strijd met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening en met artikel 8, lid 8.6, onder 8.6.1, van de voorschriften van het bestemmingsplan.
8.    Gelet op het voorgaande en na afweging van alle betrokken belangen ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
9.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek van 7 augustus 2012;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek tot vergoeding van bij [verzoekers] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
III.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek aan [verzoekers] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Plambeck
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2012
159-743.