ECLI:NL:RVS:2012:BY6700

Raad van State

Datum uitspraak
19 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201201854/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing inschrijving in het register beëdigde tolken en vertalers

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 12 januari 2012 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [Appellant] had op 3 februari 2011 een aanvraag ingediend voor inschrijving in het register van beëdigde tolken en vertalers als tolk Nederlands-Duits. De minister van Veiligheid en Justitie heeft deze aanvraag afgewezen, waarna [appellant] bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 4 juli 2011 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had gehandeld en dat de afwijzing van de aanvraag rechtmatig was.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd dat het besluit van 4 juli 2011 bevoegd is genomen. Hij stelt dat de minister geen bewijs heeft geleverd dat de medewerker die het bezwaarschrift behandelde, bevoegd was om dit te doen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 24 oktober 2012 behandeld. De Afdeling oordeelt dat de minister zich op goede gronden heeft beroepen op de mandaatregeling, die de raad voor rechtsbijstand bevoegdheid verleent om namens de minister te handelen.

Daarnaast betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de overgangsregeling van artikel 37 van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) op hem van toepassing is. De Afdeling stelt vast dat de wet een duidelijk onderscheid maakt tussen tolken en vertalers. [Appellant] was op het moment van inwerkingtreding van de Wbtv werkzaam als beëdigde vertaler en niet als tolk. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de minister terecht heeft geoordeeld dat [appellant] niet op grond van de overgangsregeling als tolk in het register kan worden ingeschreven. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201201854/1/A3.
Datum uitspraak: 19 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 12 januari 2012 in zaak nr. 2011/1024 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 3 februari 2011 heeft de minister een aanvraag van [appellant] tot inschrijving in het register beëdigde tolken en vertalers (hierna: het register) als tolk Nederlands - Duits afgewezen.
Bij besluit van 4 juli 2011 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2012, waar [appellant], en de minister, vertegenwoordigd door mr. D.E.S. Tomeij, werkzaam bij de raad voor rechtsbijstand, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv) wordt voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde verstaan onder:
[…];
c. beëdigde tolk: degene die als zodanig is ingeschreven in het register;
d. beëdigde vertaler: degene die als zodanig is ingeschreven in het register.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, eerste volzin, is er een register voor beëdigde tolken en vertalers.
Ingevolge artikel 3 dient de tolk dan wel de vertaler, om voor inschrijving in het register in aanmerking te komen, te voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van de volgende competenties:
- attitude van een tolk voor de tolk;
- attitude van een vertaler voor de vertaler;
- integriteit;
- taalvaardigheid in de brontaal;
- taalvaardigheid in de doeltaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de brontaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de doeltaal;
- tolkvaardigheid voor de tolk;
- vertaalvaardigheid voor de vertaler.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, wordt de aanvraag tot inschrijving afgewezen indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde eisen.
Ingevolge artikel 37 zijn de artikelen 3 en 5, onderdeel a, gedurende een periode van twee jaar na inwerkingtreding van deze wet niet van toepassing op de inschrijving in het register van degenen die op het moment van inwerkingtreding van deze wet:
a. werkzaam zijn als beëdigde vertaler in de zin van de wet van 6 mei 1878, houdende bepalingen omtrent de beëdigde vertalers; of
b. definitief zijn ingeschreven in het landelijk kwaliteitsregister tolken en vertalers, bedoeld in de Tijdelijke regeling van 13 mei 2003 houdende machtiging van de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch tot het beheer van het landelijke kwaliteitsregister tolken en vertalers (Stcrt. 2003, 94).
Ingevolge artikel 8, derde lid, van het Besluit beëdigde tolken en vertalers (hierna: het Bbtv) wordt een tolk of vertaler op wie het overgangsrecht van artikel 37 van de Wbtv van toepassing is, in het register ingeschreven.
2.    De minister heeft zich in het besluit op bezwaar op het standpunt gesteld dat het overgangsrecht van artikel 37 van de Wbtv niet op [appellant] van toepassing is, zodat hij niet op grond van artikel 8, derde lid, van het Bbtv als tolk in het register kan worden ingeschreven.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd dat het besluit van 4 juli 2011 bevoegd is genomen. Daartoe voert hij aan dat de minister volgens hem geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat de medewerker die op het bezwaarschrift heeft beslist, bevoegd was om dit namens de minister te doen. Voorts voert hij aan dat niet is gebleken dat de medewerkster die bij de hoorzitting aanwezig was namens de minister, bevoegd was om deze aldaar te vertegenwoordigen.
3.1.    Dit betoog faalt. Weliswaar voert [appellant] terecht aan dat de rechtbank door te overwegen dat niet is gebleken dat de voorgelegde besluitvorming formele gebreken vertoont of anderszins wat betreft formele voorbereiding onzorgvuldig tot stand is gekomen, onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het besluit van 4 juli 2011 bevoegd is genomen en de medewerkster die bij de hoorzitting aanwezig was namens de minister bevoegd was hem aldaar te vertegenwoordigen, maar dit kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Daartoe overweegt de Afdeling als volgt.
Paragraaf 3 van de Regeling aanwijzing bewerker en mandaat register beëdigde tolken en vertalers (Stcrt. 2008, 2502, hierna: de mandaatregeling) bevat de verlening van mandaat en machtiging van de minister aan de raad voor rechtsbijstand. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de mandaatregeling wordt aan de raad voor rechtsbijstand mandaat en machtiging verleend ten aanzien van de aan de minister toekomende bevoegdheden en handelingen betreffende de aangelegenheden, bedoeld in de Wbtv en het Bbtv. Artikel 4, eerste lid, van de mandaatregeling geeft de raad voor rechtsbijstand mandaat en machtiging om bezwaar en beroep als bedoeld in de hoofdstukken 6, 7 en 8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te behandelen. De regeling dat een bestuursorgaan over dient te gaan tot het horen van een belanghebbende is opgenomen in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de mandaatregeling kunnen het mandaat en de machtiging verder worden doorgegeven aan onder de raad ressorterende functionarissen. Ingevolge artikel 1 van het Besluit ondermandatering Raad voor Rechtsbijstand in het kader van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Stcrt. 2009, 67, hierna: het Besluit ondermandatering) wordt aan de medewerkers van de raad voor rechtsbijstand in de functie van stafmedewerker Btv en administratief medewerker Btv ondermandaat verleend als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van de mandaatregeling. De raad voor rechtsbijstand was derhalve, gelet op artikel 4, eerste en tweede lid, van de mandaatregeling gelezen in samenhang met artikel 1 van het Besluit ondermandatering, bevoegd zich te laten vertegenwoordigen door een stafmedewerker Btv/administratief medewerker Btv. Ter zitting bij de Afdeling heeft de minister verklaard dat de medewerker die namens hem is verschenen bij de hoorzitting werkzaam is als stafmedewerker Btv. Geen grond bestaat derhalve voor het oordeel dat de medewerker die namens de minister bij de hoorzitting is verschenen en hem aldaar heeft vertegenwoordigd, daartoe niet bevoegd was.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder 1, van het Besluit ondermandatering beslist het hoofd Bbtv op bezwaarschriften. Het besluit van 4 juli 2011, waarbij op het bezwaarschrift van [appellant] is beslist, is genomen namens de minister door het hoofd Bbtv. Geen grond bestaat derhalve voor het oordeel dat dit besluit onbevoegd is genomen.
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister ten onrechte de overgangsregeling van artikel 37 van de Wbtv niet op hem van toepassing heeft geacht. Daartoe voert hij aan dat in de opbouw en systematiek van de wetsbepalingen, in relatie tot het overgangsrecht, geen onderscheid wordt gemaakt tussen het zijn van tolk of vertaler. Volgens hem werd dit onderscheid wel gemaakt in het wetsvoorstel van de Wbtv (Kamerstukken 2004/2005, 29 936, nr. 2). Omdat hij ten tijde van de inwerkingtreding van de Wbtv werkzaam was als beëdigde vertaler en gezien de woorden 'degenen' en 'of' in artikel 37, diende hij in het register niet slechts opgenomen te worden als vertaler Nederlands-Duits en Duits-Nederlands, maar ook als tolk voor deze talencombinaties, aldus [appellant] . Volgens hem wordt er in artikel 37 op geen enkele wijze gedifferentieerd tussen beëdigde tolken en beëdigde vertalers.
4.1.    Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen wordt in artikel 1 van de Wbtv expliciet onderscheid gemaakt in de hoedanigheid van tolken en vertalers. Op het moment van inwerkingtreding van de Wbtv was [appellant] werkzaam als beëdigde vertaler Nederlands-Duits en Duits-Nederlands als bedoeld in artikel 37, aanhef en onder a, van de Wbtv. Hij was op dat moment niet ingeschreven in het aan het huidige register voorafgaande landelijk kwaliteitsregister tolken en vertalers als bedoeld in artikel 37, aanhef en onder b, van de Wbtv.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 37 van de Wbtv volgt dat bij inschrijving in het register onderscheid dient te worden gemaakt tussen de hoedanigheid van tolk en vertaler.
Zoals volgt uit de tekst van artikel 37, eerste lid, van het initiële wetsvoorstel van de Wbtv, indertijd genaamd de Wet gerechtstolken en beëdigde vertalers, worden personen die op het moment van inwerkingtreding van deze wet werkzaam zijn als beëdigde vertaler in de zin van de wet van 6 mei 1878, houdende bepalingen omtrent de beëdigde vertalers, na overlegging van een verklaring omtrent het gedrag van rechtswege aangemerkt als beëdigde vertaler in de zin van deze wet. Zij worden als zodanig onder vermelding van de taalrichting of taalrichtingen opgenomen in het register. Ingevolge het derde lid worden tolken die op het moment van inwerkingtreding van deze wet definitief zijn ingeschreven in het kwaliteitsregister tolken en vertalers na overlegging van een verklaring omtrent het gedrag en het afleggen van de eed of belofte van rechtswege aangemerkt als gerechtstolk in de zin van deze wet. Zij worden als zodanig onder vermelding van de taalrichtingen opgenomen in het register. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 2004/05, 29 936, nr. 3) is opgenomen dat personen die op grond van de wet van 6 mei 1878, houdende bepalingen omtrent de beëdigde vertalers, werkzaam zijn als beëdigde vertaler na het overleggen van een verklaring omtrent het gedrag van rechtswege worden aangemerkt als beëdigde vertaler in de zin van de Wet gerechtstolken en beëdigde vertalers. Daaruit volgt niet dat deze personen ook van rechtswege worden aangemerkt als beëdigde tolk in de zin van deze wet.
Ook anderszins volgt uit de wetsgeschiedenis niet dat voor degenen die onder het in artikel 37, aanhef en onder a, van de Wbtv genoemde overgangsrecht vallen, geen onderscheid dient te worden gemaakt tussen de inschrijving in het register als een beëdigde tolk of een beëdigde vertaler. Blijkens de vijfde nota van wijziging (Kamerstukken II, 2006/2007, 29 936, nr. 25) strekte deze nota onder meer voor zover het artikel 37 van de Wbtv betreft, tot herstel van een aantal technische gebreken. Dit hield voor artikel 37 van de Wbtv een aanmerkelijke vereenvoudiging van het overgangsrecht in. Uit de toelichting kan niet worden afgeleid dat de betekenis van artikel 37 is gewijzigd in die zin dat, anders dan in het initiële wetsvoorstel, een beëdigde vertaler als bedoeld in artikel 37, aanhef en onder a, van de Wbtv als gevolg van de wijziging ook aanspraak kan maken op inschrijving als beëdigde tolk. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de onder a genoemde situatie alleen betrekking heeft op beëdigde vertalers.
De Afdeling is derhalve met de rechtbank van oordeel dat de minister terecht en op goede gronden heeft overwogen dat [appellant] niet op grond van de overgangsregeling als tolk in het register kan worden ingeschreven.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen    w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012
97-721.