201203641/1/A2.
Datum uitspraak: 19 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Openbaar Primair en Speciaal Onderwijs Purmerend, gevestigd te Purmerend (hierna: OPSO),
appellante,
de stichting Stichting Participatiefonds voor het Onderwijs (hierna: het Participatiefonds),
verweerster.
Bij besluit van 13 mei 2011 heeft het Participatiefonds een verzoek van OPSO om de uitkeringskosten te vergoeden die voortvloeien uit de beëindiging van het tijdelijke dienstverband van [betrokkene] afgewezen.
Bij besluit van 6 maart 2012 heeft het Participatiefonds het door OPSO hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft OPSO beroep ingesteld.
Het Participatiefonds heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2012, waar OPSO, vertegenwoordigd door [voorzitter] van OPSO, bijgestaan door mr. G.J. Heussen, advocaat te Zeist, en het Participatiefonds, vertegenwoordigd door mr. H.P. Coppens, werkzaam bij het Participatiefonds, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 138, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: Wpo), worden op de bekostiging van de uitgaven voor het personeel in mindering gebracht de kosten van werkloosheidsuitkeringen, tenzij het Participatiefonds op een daartoe strekkend verzoek, voorafgaand aan het ontslag heeft ingestemd met het ten laste van het Participatiefonds brengen van die kosten.
Ingevolge artikel 184, vierde lid, stelt het bestuur van het Participatiefonds regels vast voor de behandeling, beoordeling en beantwoording van een verzoek als bedoeld in artikel 138, derde lid.
Ingevolge artikel 1.26, van het Reglement Participatiefonds voor het Primair Onderwijs voor het schooljaar 2010-2011 (hierna: het Reglement) wordt het eindigen of de beëindiging van een dienstverband voor bepaalde tijd, ongeacht de reden, met ontslag gelijkgesteld.
Ingevolge artikel 6.1 kan een verzoek om vergoeding alleen worden toegewezen indien het ontslag is verleend met inachtneming van het gestelde in artikel 7 tot en met 11 en wanneer tevens is voldaan aan artikel 4, vierde lid.
Ingevolge artikel 7B.1 kan, indien een werkgever wegens reorganisatie, waaronder begrepen noodzakelijke bezuinigingen anders dan wegens daling rijksbekostiging personeel wil ontslaan, zo een ontslag een grond zijn voor de toewijzing van een verzoek om vergoeding. De reden voor ontslag is in dat geval gelegen in reorganisatie als bedoeld in artikel 13.2, vijfde lid, aanhef en onder a, van de collectieve arbeidsovereenkomst voor het primair onderwijs (hierna: CAO PO).
Ingevolge artikel 7B.2 doet toewijzing van het verzoek om vergoeding op basis van reorganisatie zich voor indien het bevoegd gezag aantoont dat het met de centrales in het Decentraal Georganiseerd Overleg (hierna: DGO) overleg heeft gevoerd over de rechtspositionele gevolgen van een reorganisatie als bedoeld in artikel 13.2, vijfde lid, aanhef en onder a, van de CAO-PO en in dat kader een met de bonden overeengekomen sociaal plan heeft uitgevoerd. Het bevoegd gezag overlegt hiertoe het door de bonden getekende sociaal plan tezamen met documenten waaruit blijkt welke omvang van het formatieve probleem na uitvoering van het sociaal plan resteert.
Ingevolge artikel 9, aanhef en onder h, kan, wanneer de reden voor het ontslag is gelegen in de andere gronden, dit een grond zijn voor toewijzing van het verzoek om vergoeding. Dit doet zich voor wanneer het bevoegd gezag de onvermijdbaarheid van het ontslag op andere grond aantoont. Tevens overlegt het bevoegd gezag een afschrift van het ontslagbesluit waarin de reden voor het ontslag genoemd is.
Ingevolge de toelichting bij voornoemd artikel valt onder de in dit artikellid genoemde gronden niet het van rechtswege eindigen van een aanstelling.
Ingevolge artikel 27.1 is aan dit Reglement een toelichting toegevoegd die van dit Reglement deel uitmaakt.
2. Op 18 februari 2011 heeft OPSO een verzoek ingediend om vergoeding van uitkeringskosten, voortvloeiend uit het ontslag van [betrokkene] per 1 januari 2011. In het verzoek is aangegeven dat betrokkene is ontslagen op andere gronden, als bedoeld in artikel 9, aanhef en onder h, van het Reglement en dat haar tijdelijke aanstelling, ter voorziening in een tijdelijke vacature, eindigde van rechtswege.
3. Bij besluit van 13 mei 2011, gehandhaafd bij besluit van 6 maart 2012, heeft het Participatiefonds het verzoek van OPSO afgewezen, omdat de door OPSO opgegeven grond voor ontslag, beëindiging van rechtswege, geen grond is als bedoeld in het Reglement. Het Participatiefonds heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat, voor zover OPSO de grondslag van het verzoek met haar bezwaarschrift heeft beoogd te wijzigen in ontslag als bedoeld in artikel 7B van het Reglement, niet is voldaan aan de vereisten van ontslag wegens reorganisatie.
4. OPSO betoogt tevergeefs dat het ontslag onvermijdbaar was in de zin van artikel 9, aanhef en onder h, van het Reglement. Ingevolge artikel 27.1, gelezen in verbinding met de tot het Reglement behorende toelichting bij artikel 9, aanhef en onder h, van het Reglement, valt onder laatstgenoemd artikel niet het van rechtswege eindigen van een aanstelling. Dit volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2002 in zaak nr.
200103367/1. Tussen partijen is niet in geschil dat de aanstelling van betrokkene van rechtswege is beëindigd. Nu de aanstelling van betrokkene van rechtswege is beëindigd en deze beëindiging is gemeld op grond van artikel 9, aanhef en onder h, van het Reglement, heeft het Participatiefonds zich terecht op het standpunt gesteld dat OPSO daarmee de onvermijdbaarheid van het ontslag niet heeft aangetoond.
5. OPSO betoogt voorts dat het Participatiefonds eraan voorbij is gegaan dat ontslag van betrokkene verband houdt met een reorganisatie. Omdat deze reorganisatie geen reorganisatie in de zin van artikel 13.2, vijfde lid, aanhef en onder a van de CAO PO inhield, was geen overleg met de centrales in het DGO vereist en hoefde evenmin een sociaal plan te worden opgesteld, aldus OPSO. Zij stelt in dat verband dat als gevolg van de reorganisatie slechts één arbeidsplek verloren is gegaan, en dat het onevenredig is in dat geval aan deze vereisten vast te houden.
5.1. Slechts in geval van reorganisatie als bedoeld in artikel 13.2, vijfde lid, aanhef en onder a, van de CAO PO kan ontslag wegens reorganisatie ingevolge artikel 6.1 gelezen in verbinding met artikel 7B.1 van het Reglement, grond zijn om het verzoek voor vergoeding in te willigen. Nu OPSO stelt dat zo een reorganisatie niet heeft plaatsgevonden, faalt het betoog reeds om die reden.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Roemers w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012