201204231/1/R2.
Datum uitspraak: 19 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Koewacht, gemeente Terneuzen,
appellant,
de raad van de gemeente Terneuzen,
verweerder.
Bij besluit van 26 januari 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Koewacht-Overslag-Zuiddorpe" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 april 2012, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.C.J.B. Buuron, en de raad, vertegenwoordigd door drs. M.G. van der Ploeg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Ter zitting heeft [appellant] het beroep, voor zover gericht tegen de kwalificatie van de brief van 4 juli 2011, ingetrokken.
2. Het plan betreft een actualisering van een aantal bestemmingsplannen en omvat de bebouwde kom van de dorpskernen Koewacht, Zuiddorpe en Overslag, voor zover gelegen op Nederlands grondgebied.
3. [appellant] stelt dat nu in de toelichting van het ontwerpplan niet is verwezen naar de beleidsregel "Toetsingskader voor nieuwe woningbouwactiviteiten" van 9 juni 2011 (hierna: de beleidsregel) deze beleidsregel niet als toetsingskader kan worden gehanteerd ten aanzien van het plan. Bovendien kon zijn brief van 4 juli 2011 geen aanleiding zijn om de plantoelichting op dit punt aan te passen, zo stelt [appellant].
3.1. Dit betoog faalt. De beleidsregel is een openbaar stuk. Dat in de plantoelichting niet naar deze beleidsregel wordt verwezen betekent niet dat de raad dit beleid bij het vaststellen van dat plan niet heeft kunnen toepassen. Voorts kan de raad bij de vaststelling van het plan daarin ambtshalve of naar aanleiding van een zienswijze wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen. Vaststaat dat de raad in dit geval het plan heeft vastgesteld met een aantal wijzigingen. Gesteld noch gebleken is dat de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat sprake is van een wezenlijk ander plan.
4. [appellant] kan zich niet verenigen met het plan voor zover voor zijn perceel sectie [.], nummer […] (hierna: het perceel) niet is voorzien in de mogelijkheid om een woning te realiseren. Volgens [appellant] heeft de raad zijn verzoek ten onrechte afgewezen onder verwijzing naar de beleidsregel, nu dit beleid uitsluitend van toepassing is indien het nieuwe initiatief niet past binnen het bestemmingsplan. Dat is wat betreft [appellant] voor zijn perceel niet het geval. Voor zover de beleidsregel wel van toepassing zou zijn, acht [appellant] het onterecht dat nieuwbouw slechts mogelijk is onder gelijktijdige sloop van een bestaande woning. In dat verband stelt hij dat in het vorige gemeentelijke beleid specifiek voor het buurtschap de Oude Molen was voorzien in een uitzondering op het beleid dat terughoudend wordt omgegaan met verzoeken om nieuwe woningen te realiseren. Hij wijst daarbij op het perceel [locatie] en het nabij gelegen perceel van [partij], waar wel medewerking is verleend aan het realiseren van een woning. Volgens [appellant] is het plan op dit punt in strijd met de Nota Ruimte en het Provinciaal Omgevingsplan Zeeland (hierna: het POP) waarin het beleidsprincipe van zorgvuldig en efficiënt ruimtebeleid is verwoord alsmede het uitgangspunt van bevordering van de bevolkingsgroei.
5. De raad is bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan Rijks- en provinciaal beleid gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In de plantoelichting is ingegaan op de verhouding van het plan tot de Nota Ruimte en het POP. Gelet op het voorgaande is aannemelijk dat de raad het aangehaalde Rijks- en provinciaal beleid in de belangenafweging heeft betrokken. Voorts is niet gebleken dat de raad hierbij van een onjuiste voorstelling van het beleid is uitgegaan. Dit betoog faalt.
5.1. Aan het perceel van [appellant] is een agrarische bestemming toegekend. De raad heeft bij de vaststelling van het plan het verzoek van [appellant] om op zijn perceel een woning te mogen bouwen, onder verwijzing naar de beleidsregel, afgewezen. In de beleidsregel is opgenomen dat in het buitengebied geen medewerking wordt verleend aan het realiseren van nieuwe woningen, tenzij het a. een vervangende woning op het perceel betreft en via een privaatrechtelijke overeenkomst wordt geborgd dat de reeds bestaande woning wordt gesloopt, of b. het een woning in het kader van het ‘ruimte-voor-ruimte’- beleid betreft. Niet in geschil is dat [appellant] niet voldoet aan deze voorwaarden, zodat het verzoek om het bouwen van een woning op zijn perceel in strijd is met de beleidsregel. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in het geval van [appellant] in redelijkheid aan de beleidsregel kunnen vasthouden. Hierbij wordt betrokken dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat het beleid wat betreft nieuwe woningbouwinitiatieven is aangescherpt vanwege de doorzettende krimp in de bevolkingsgroei in de regio als gevolg waarvan het woningbouwprogramma in de regio naar beneden is bijgesteld.
Ten aanzien van de door [appellant] gemaakte vergelijking met het perceel [locatie] en het nabijgelegen perceel van [partij], wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat voor het perceel [locatie] in 2006 reeds de bouw van een woning is toegestaan en wat betreft het perceel van [partij] op grond van het vorige plan woningbouw is toegestaan na beëindiging van een agrarisch bedrijf. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
5.2. Voor zover [appellant] ter zitting heeft aangevoerd dat een effectief agrarisch gebruik van zijn perceel vanwege de omvang ervan alsmede vanwege de nabijgelegen woonpercelen niet mogelijk is, wordt overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gestelde belemmeringen het gebruik voor agrarische doeleinden van het perceel onmogelijk maken.
5.3. Ten aanzien van het door [appellant] ter zitting gevoerde betoog dat de aan het perceel toegekende aanduidingen "sa-bz" en "sa-om" niet met elkaar verenigbaar zijn, wordt als volgt overwogen.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onderdeel g, van de planregels, is ter plaatse van de gronden met de functieaanduiding (sa-bz) (nieuwvestiging van) agrarische bebouwing uitgesloten, met dien verstande dat tussen (glas)tuinbouw- en fruitteeltpercelen en woongebieden een afstand van 50 meter in acht dient te worden genomen en een afstand van 100 meter tussen overige agrarische percelen en woongebieden.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2, onder 3.2.1, onderdeel c, van de planregels, mag ter plaatse van de functieaanduiding (sa-om) het maximum toelaatbaar oppervlak aan gebouwen en overkappingen per bouwperceel 100% bedragen, tenzij op de verbeelding anders is bepaald en onder de in dit artikel geformuleerde voorwaarden.
Ingevolge het bepaalde onder onderdeel n, zijn ter plaatse van de functieaanduiding (sa-bz) geen gebouwen, geen overkappingen en geen bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering toegestaan.
5.4. De Afdeling acht het toekennen van beide hiervoor genoemde aanduidingen niet onverenigbaar met elkaar. Hiertoe wordt overwogen dat ter plaatse van de aanduiding "sa-om" het maximum toelaatbaar oppervlak aan gebouwen en overkappingen per bouwperceel 100% mag bedragen, tenzij op de verbeelding anders is bepaald. Nu aan het perceel tevens de aanduiding "sa-bz" is toegekend, brengt dit met zich dat binnen een zone van 50 meter voor zover het betreft (glas)tuinbouw- en fruitteeltpercelen ten opzichte van woongebieden, en 100 meter tussen overige agrarische percelen en woongebieden, geen bebouwing mag worden opgericht. Anders dan [appellant] ter zitting heeft gesteld, brengt de aanduiding "sa-bz" niet met zich dat op het perceel in het geheel geen bebouwing is toegestaan.
6. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Fenwick
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012