201109910/1/A2.
Datum uitspraak: 19 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Utrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 25 juli 2011 in zaak nr. 10/2666 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 22 september 2009 heeft de Belastingdienst het aan [appellant] voor het jaar 2008 toegekende voorschot kinderopslag herzien en vastgesteld op € 11.436,00.
Bij besluit van 1 juli 2011 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juli 2011 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen daartoe toestemming hadden verleend, heeft de Afdeling bepaald dat de behandeling van de zaak ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 49, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
b. de kosten van kinderopvang per kind.
Ingevolge artikel 52, eerste lid, geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en ouder.
Ingevolge artikel 56, tweede lid, is artikel 52 op de houder van een gastouderbureau van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. Aan het besluit van 1 juli 2011 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat geen aanspraak op voorschot kinderopvangtoeslag over 2008 bestaat, omdat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij kosten voor kinderopvang heeft gehad.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat de Belastingdienst zich terecht op dat standpunt heeft gesteld, heeft miskend dat uit de door hem overgelegde bankafschriften van contante opnamen blijkt. Voorts heeft hij in hoger beroep kwitanties overgelegd, waaruit volgens hem de betalingen aan de gastouder blijken, alsmede een door de gastouder ondertekende urenregistratie.
3.1. Dat betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 juni 2010 in zaak nr.
201010918/1/H2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko dat degene die aanspraak op kinderopvangtoeslag maakt moet kunnen aantonen dat bij hem kosten van kinderopvang zijn opgekomen en de hoogte ervan.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de Belastingdienst aan de door [appellant] overgelegde bankafschriften niet de betekenis heeft hoeven toekennen die hij daaraan gehecht wenste te zien, nu daaruit niet zonder meer kan worden afgeleid dat met de op de afschriften vermelde contante opnamen betalingen aan de gastouder zijn verricht en kosten van kinderopvang zijn gemaakt.
Voor zover [appellant] met de in hoger beroep overgelegde kwitanties en urenregistratie beoogd heeft alsnog evenbedoelde nadere ondersteunende gegevens te overleggen, wordt het volgende overwogen. De Belastingdienst heeft [appellant] bij brieven van 20 augustus en 5 september 2008 en 27 maart 2009 verzocht om een urenregistratie te overleggen, alsmede bewijzen van betaling van de kosten voor kinderopvang aan de gastouder. Voorts heeft de Belastingdienst zich in het besluit van 1 juli 2011 op het standpunt gesteld dat [appellant] met de door hem overgelegde betaalbewijzen niet heeft aangetoond dat bij hem kosten voor kinderopvang zijn opgekomen. Nu [appellant] niet heeft gesteld, dat en waarom hij de urenregistratie en kwitanties niet eerder kon overleggen, kunnen die niet leiden tot het met het overleggen ervan beoogde resultaat. In hoger beroep staat de aangevallen uitspraak ter toets. De rechtbank beschikte niet over deze stukken.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012