201202081/1/A2.
Datum uitspraak: 19 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 januari 2012 in zaak nr. 11/2918 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (lees: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna de raad).
Bij besluit van 21 februari 2011 heeft de raad een aanvraag van [appellante] om een toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) afgewezen.
Bij besluit van 9 mei 2011 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met zaak nr.
201202083/1/A2, ter zitting behandeld op 21 september 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. E. van Kempen, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam bij het centraal kantoor van de raad te Utrecht, zijn verschenen.
Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst.
1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.
Ingevolge artikel 32 geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
1.1. De raad voert ten aanzien van de toepassing van de Wrb het beleid neergelegd in het Handboek Toevoegen 2007, uitgave april 2007 (hierna: het handboek).
Volgens aantekening 15 bij artikel 28 van de Wrb in het Handboek, "Aanvragen om toelating als vluchteling", wordt voor de rechtsbijstand aan een gezin in de eerste fase in beginsel één toevoeging verleend.
Dit uitgangspunt is verder uitgewerkt in de door de raad toegepaste werkinstructie "A.A.-procedure".
Volgens deze werkinstructie geldt de toevoeging voor alle werkzaamheden tijdens de algemene asielprocedure (A.A.-procedure) en de eventuele verlengde asielprocedure (V.A.-procedure). In de werkinstructie is opgenomen dat per verknocht verband, waaronder een gezin wordt gerekend, een distributiebrief wordt verstrekt, waarop de namen van de hoofdcliënt en de meegereisden staan vermeld. Voor een verknocht verband wordt in beginsel één toevoeging op naam van de hoofdcliënt verstrekt. Voorts is hierin opgenomen dat een afzonderlijke toevoeging voor advies, dan wel procedure voor een meegereisde kan worden verstrekt als deze een afzonderlijk vluchtverhaal heeft. In de aanvraag om toevoeging moet gemotiveerd worden aangegeven dat hiervan sprake is.
In aantekening 2 bij artikel 32 van de Wrb in het Handboek wordt voor het begrip rechtsbelang verwezen naar artikel 1 van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria, waarin het begrip belang is gedefinieerd. Gelet op de definitie van het belang als dat waarvoor de rechtzoekende rechtsbijstand aanvraagt, zal in de beoordeling moeten worden betrokken wat het door de rechtzoekende met de rechtsbijstand beoogde eindresultaat is, met welk oogmerk rechtsbijstand is verzocht. De wijze waarop het belang wordt behartigd en de wegen die daartoe worden bewandeld, zijn voor de beoordeling minder bepalend. Indien sprake is van een samenstel van belangen, zal moeten worden beoordeeld of deze ieder afzonderlijk een zelfstandige betekenis hebben, dan wel zo nauw met elkaar samenhangen dat niet gesproken kan worden van een zelfstandig rechtsbelang.
2. [appellante] en haar [echtgenoot] zijn tezamen met hun kinderen naar Nederland afgereisd en hebben beiden, tegelijkertijd, een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel ingediend.
Bij besluit van 21 februari 2011 heeft de raad een aanvraag van [appellante] van 9 december 2010 om een toevoeging voor het inbrengen van een zienswijze over het voornemen om een besluit te nemen met betrekking tot een verblijfsvergunning in de asielprocedure afgewezen, omdat de werkzaamheden in de zaak van [appellante] vallen onder het bereik van een eerdere, aan [echtgenoot] verleende, toevoeging. Aan hem is bij besluit van 19 november 2010 een toevoeging verleend, mede ten behoeve van [appellante] en hun kinderen.
Aan het besluit op bezwaar van 9 mei 2011 heeft de raad ten grondslag gelegd dat hem uit de door [appellante] overgelegde stukken niet is gebleken dat zij een zelfstandig vluchtverhaal heeft dat afwijkt van dat van [echtgenoot] . Er is een dermate grote verwevenheid tussen de situatie van [appellante] en die van [echtgenoot] dat niet gesproken kan worden van zelfstandige rechtsbelangen die de afgifte van aparte toevoegingen rechtvaardigen, aldus de raad.
De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd en daartoe overwogen dat, hoewel het vluchtverhaal van [appellante] enig afzonderlijk element bevat, dit verhaal wat betreft het onderwerp en het daaraan ten grondslag liggende feitencomplex vrijwel identiek is aan dat van [echtgenoot]. Dat [echtgenoot], vanwege een onderzoek ingesteld op basis van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag nog geen verblijfsvergunning heeft gekregen, doet hier niet aan af, nu het - gezamenlijke - vluchtverhaal als zodanig de grondslag vormt voor de asielstatus van [appellante], aldus de rechtbank.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij een zelfstandig rechtsbelang heeft, omdat zij procedeerde voor een eigen, zelfstandige verblijfsvergunning asiel en niet voor een van de status van haar echtgenoot afhankelijke verblijfsvergunning, zodat de raad haar aanvraag om een toevoeging ten onrechte heeft afgewezen. Daartoe voert [appellante] aan dat zij op grond van haar eigen relaas diende te vrezen voor vervolging en foltering.
3.1. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 29 augustus 2012 in zaak nr.
201113281/1/A2) volgt uit de artikelen 28, eerste lid, aanhef en onder b en 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang gelezen, dat, indien sprake is van verschillende rechtsbelangen ter zake waarvan rechtsbijstand wordt gevraagd, in beginsel meer toevoegingen moeten worden verstrekt. Als sprake is van één rechtsbelang kan met één toevoeging worden volstaan, tenzij sprake is van verschillende procedures dan wel van één procedure waarin sprake is van meer dan één instantie als bedoeld in artikel 32 van de Wrb.
3.2. [appellante] staat op de in het Aanmeldcentrum afgegeven distributiebrief vermeld als meegereisde van [echtgenoot]. Aan hun aanvragen om een verblijfsvergunning asiel liggen de door beiden apart uiteengezette vluchtverhalen ten grondslag. Naar aanleiding van de aanvraag van [appellante] om een toevoeging heeft de raad haar verzocht mede te delen om welke reden een afzonderlijke toevoeging zou moeten worden verstrekt. In haar bezwaarschrift heeft [appellante] gesteld dat zij in Syrië heeft geleden onder vervolging van overheidswege en dat zij is mishandeld en verkracht door leden van de Syrische veiligheidsdienst toen zij alleen thuis was. [appellante] en [echtgenoot] zijn gevlucht voor de door hen ondervonden behandeling door de Syrische autoriteiten. De rechtbank is terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat het door [appellante] gestelde afzonderlijke element in haar vluchtverhaal onverlet laat dat dit verhaal wat betreft het onderwerp en het daaraan ten grondslag liggende feitencomplex niet zodanig verschilt van dat van [echtgenoot], dat de raad daarin aanleiding had moeten zien om voor [appellante] een zelfstandig, van dat van haar echtgenoot te onderscheiden rechtsbelang aan te nemen dat de verlening van een afzonderlijke toevoeging rechtvaardigt. Dat [appellante], naar zij stelt, met haar zienswijze probeerde te bereiken dat haar een eigen, niet van de status van haar echtgenoot afhankelijke verblijfsvergunning zou worden verleend, omdat tegen [echtgenoot] een onderzoek was ingesteld op basis van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag, heeft de rechtbank terecht onvoldoende geacht om een dergelijk zelfstandig rechtsbelang aan te nemen.
Nu voorts niet bestreden is dat het in het geval [appellante] niet gaat om verschillende procedures, dan wel om één procedure bij meer dan één instantie als bedoeld in artikel 32 van de Wrb, kan met één toevoeging worden volstaan, zoals de raad heeft gedaan. In dit verband wordt opgemerkt dat, indien de tijdsbesteding bij de verlening van rechtsbijstand aan de hoofdcliënt en de meegereisden van een verknocht verband uitgaat boven de grens, genoemd in artikel 13, eerste lid, in verbinding met artikel 5a, zesde lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, en er zich een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex voordoet, waardoor niet verwacht kan worden dat alle rechtsbijstand binnen de forfaitaire grens verleend kan worden, een aanvraag om extra te vergoeden uren rechtsbijstand bij de raad kan worden ingediend.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012