ECLI:NL:RVS:2012:BY7323

Raad van State

Datum uitspraak
27 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201203285/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Hoekstra
  • R.G.P. Oudenaller
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning voor het kappen van bomen in Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. Het dagelijks bestuur had op 16 juni 2011 een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van een boom, maar weigerde de vergunning voor het kappen van vier andere bomen in Amsterdam. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van de wederpartij gegrond en vernietigde het besluit van 8 november 2011, waarin het dagelijks bestuur had vastgesteld dat de omgevingsvergunning van rechtswege was verleend. De voorzieningenrechter oordeelde dat het dagelijks bestuur niet deugdelijk had gemotiveerd waarom de vergunning was verleend, en dat er gronden voor weigering bestonden.

Het dagelijks bestuur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 17 oktober 2012 werd het standpunt van het dagelijks bestuur besproken, waarbij werd aangevoerd dat de voorzieningenrechter ten onrechte had getoetst aan het nog niet in werking zijnde bomenbeleid. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het dagelijks bestuur in redelijkheid de omgevingsvergunning had kunnen verlenen, ondanks de bezwaren van de wederpartij. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het beroep van de wederpartij ongegrond, waarmee de vergunning voor het kappen van de bomen werd bevestigd.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met belangenafwegingen bij het verlenen van omgevingsvergunningen, en dat verwachtingen die zijn gewekt bij de bevolking ook een rol spelen in de besluitvorming. De Afdeling concludeerde dat er geen bestendige bestuurspraktijk was die het dagelijks bestuur verplichtte om de vergunning te weigeren, en dat de belangenafweging die was gemaakt, voldoende was onderbouwd.

Uitspraak

201203285/1/A1.
Datum uitspraak: 27 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 20 februari 2012 in zaken nrs. 12/349 en 11/5894 in het geding tussen:
[wederpartij] en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [wederpartij])
en
het dagelijks bestuur.
Procesverloop
Bij besluit van 16 juni 2011 heeft het dagelijks bestuur omgevingsvergunning verleend aan de gemeente Amsterdam voor het kappen van een boom en heeft het geweigerd omgevingsvergunning te verlenen voor de kap van vier bomen welke zijn gelegen in het gebied tussen de Nieuw Vaart, Buiten Kadijken, Hoogte Kadijk en Matrozenhof te Amsterdam.
Bij besluit van 19 juli 2011 heeft het dagelijks bestuur, voor zover hier van belang, alsnog omgevingsvergunning verleend voor het kappen van vijf bomen welke zijn gelegen in het gebied tussen de Nieuw Vaart, Buiten Kadijken, Hoogte Kadijk en Matrozenhof te Amsterdam.
Bij besluit van 8 november 2011 heeft het dagelijks bestuur vastgesteld dat de omgevingsvergunning op 9 juni 2011 van rechtswege is verleend en heeft de door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 februari 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover hier van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 november 2011 vernietigd en de van rechtswege verleende vergunning herroepen, behalve ten aanzien van de boom waarvoor bij besluit van 16 juni 2011 een omgevingsvergunning is verleend, en de aanvraag voor het overige afgewezen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 8 november 2011. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het dagelijks bestuur hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2012, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. R.M.P. Clarijs, werkzaam bij de gemeente, en [3 wederpartijen] bijgestaan door mr. F.C.S. Warendorf, zijn verschenen. Voorts is, de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door R. Lagendijk, ter zitting gehoord.
Overwegingen
1.    De betogen van [wederpartij] dat het dagelijks bestuur niet-ontvankelijk dient te worden verklaard zijn ter zitting ingetrokken.
2.    Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) geldt, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Ingevolge artikel 2.18, kan de omgevingsvergunning, voor zover deze betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
3.    Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Kapverordening Centrum 2010 (hierna: de Kapverordening) is het verboden om zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur een houtopstand te vellen of te doen vellen anders dan bij wijze van dunning.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan het dagelijks bestuur de omgevingsvergunning slechts weigeren in het belang van de handhaving van het natuur-, landschaps-, of stadsschoon of om andere reden van milieubeheer.
4.    Het dagelijks bestuur betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft getoetst aan het door de stadsdeelraad op 6 februari 2012 vastgestelde Bomenbeleid stadsdeel Centrum (hierna: het bomenbeleid), nu dit beleid ten tijde van het besluit op bezwaar nog niet in werking was getreden en hetgeen in dat bomenbeleid is opgenomen geen bestendige bestuurspraktijk was. Het dagelijks bestuur betoogt voorts dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het in het besluit van 8 november 2011 niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het, gelet op de in het geding zijnde belangen, medewerking heeft kunnen verlenen aan verlening van de omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand. Het dagelijks bestuur voert hiertoe aan dat het in het verleden het vertrouwen heeft gewekt dat de bomen laag zullen blijven.
4.1.    Op 13 april 2011 heeft een gemeentelijke boomdeskundige aan de hand van een 'beoordelingsformulier kap/verplant vergunningaanvraag' de status van de bomen onderzocht. Volgens het beoordelingsformulier gelden voor vier van de vijf aangevraagde bomen weigeringsgronden. Hierbij is van belang geacht dat deze bomen een optimale onder- en bovengrondse groeiruimte tot hun beschikking hebben en dat de bomen in een redelijk tot goede conditie zijn. Voorts zijn de bomen duurzaam te beheren en zijn ze als beeldbepalend beoordeeld voor de omgeving en hebben zij tevens waarde voor het stads- en dorpsschoon, aldus het beoordelingsformulier. Nu niet in geschil is dat de aldus door de bomendeskundige op het beoordelingsformulier weergegeven aantekeningen niet onjuist zijn, staat vast dat er gronden voor weigering van de omgevingsvergunning bestaan. Gelet op artikel 3, eerste lid, van de Kapverordening is het dagelijks bestuur echter niet gehouden om de omgevingsvergunning in dat geval te weigeren, zodat de vraag voorligt of het dagelijks bestuur, de betrokken belangen in aanmerking genomen, in redelijkheid omgevingsvergunning voor het vellen van deze bomen heeft kunnen verlenen.
De voorzieningenrechter heeft, nu het op 6 februari 2012 vastgestelde bomenbeleid, waarnaar de voorzieningenrechter heeft verwezen, nog niet van toepassing was ten tijde van het besluit van 8 november 2011, en gelet op de door het dagelijks bestuur ter zitting bij de Afdeling gegeven toelichting, ten onrechte aannemelijk geacht dat het bestendige bestuurspraktijk was om een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand vanwege lichtbeneming in beginsel niet te verlenen tenzij ten gevolge van zwaarwegende belangen toch omgevingsvergunning diende te worden verleend. De voorzieningenrechter heeft dit, gelet ook op de inhoud van het proces-verbaal van de zitting bij de voorzieningenrechter, niet uit de door het dagelijks bestuur gegeven toelichting kunnen afleiden. Wel acht de Afdeling aannemelijk dat het bestendige bestuurspraktijk was ten tijde van het besluit van 8 november 2011 dat bestaande bomen in beginsel behouden dienen te blijven.
Gelet op het voorgaande bestond er geen bestendige bestuurspraktijk om bomen onder alle omstandigheden te behouden, tenzij ten gevolge van zwaarwegende belangen toch omgevingsvergunning diende te worden verleend. Gelet op het definitieve ontwerp voor de inrichting van het binnenterrein dat vanwege het stadsdeel is opgesteld naar aanleiding van de inspraakprocedure omtrent de herinrichting van het binnenterrein Nieuwe Vaart, hetgeen blijkens het betreffende gespreksverslag vanwege het stadsdeel naar voren is gebracht in het kader van een bewonersavond over de herinrichting van 6 juni 1989 en hetgeen dienaangaande door het dagelijks bestuur ter zitting is opgemerkt, staat vast dat het dagelijks bestuur toen verwachtingen heeft gewekt dat de te planten bomen waarvoor omgevingsvergunning is aangevraagd laag zouden blijven en zouden bestaan uit sierbomen. Zo is in het gespreksverslag opgenomen dat de te planten bomen ongeveer 12 m hoog zouden worden en zouden bestaan uit sierbomen. Het dagelijks bestuur heeft deze aldus gewekte verwachtingen kunnen betrekken bij de belangenafweging die het aan het besluit van 8 november 2011 ten grondslag heeft gelegd. Daarnaast heeft het dagelijks bestuur hierbij kunnen betrekken dat het de binnentuin waar de bomen zich bevinden, wil herinrichten waarbij beoogd wordt de openbare ruimte te verbeteren, dat enkele omwonenden te kennen hebben gegeven hinder te ondervinden van de bomen die, naar niet in geschil is, aanmerkelijk hoger zijn dan 12 m en dat ter plaatse nieuwe kleinere bomen zullen worden geplant. Gelet hierop, alsmede gelet op de vastgestelde bestendige bestuurspraktijk bestaat er geen grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid tot de aan het besluit van 8 november 2011 ten grondslag gelegde belangenafweging heeft kunnen komen. De voorzieningenrechter heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
5.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de voorzieningenrechter in zaak nr. 11/5894 dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de voorzieningenrechter zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 8 november 2011 van het dagelijks bestuur alsnog ongegrond verklaren.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 20 februari 2012 in zaak nr. 11/5894;
III.    verklaart het bij de rechtbank door [wederpartij] en anderen ingestelde beroep tegen het besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van 8 november 2011 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra    w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2012
270-700.