201200295/1/A2.
Datum uitspraak: 27 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 25 november 2011 in zaak nr. 10/3662 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 17 juni 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] over 2007 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag opnieuw gewijzigd vastgesteld op € 673,00.
Bij besluit van 16 september 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 november 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen heeft de Afdeling afgezien van behandeling van de zaak ter zitting en het onderzoek gesloten.
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing, met uitzondering van artikel 49.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, onderscheidenlijk aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang jegens de gemeente of jegens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien de opvang in een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 50, tweede lid, beschikken personen, werkzaam bij een kindercentrum, over een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de VOG).
Ingevolge het derde lid wordt die verklaring aan de houder overgelegd, voordat een persoon, als bedoeld in het tweede lid, zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 56, tweede lid, zijn de artikelen 52, 53 en 54 op de houder van een gastouderbureau van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het derde lid, zijn artikel 50, tweede, derde en vierde lid op personen, werkzaam bij een gastouderbureau en op gastouders van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Awir verleent de Belastingdienst, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag, waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de betaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 17 juni 2010 ten grondslag gelegd dat de gastouder niet eerder dan op 14 december 2007 over een VOG beschikte. Bij de rechtbank heeft de Belastingdienst nader toegelicht dat tussen [appellante] en het gastouderbureau is overeengekomen dat de datum van de VOG leidend is voor de ingangsdatum van de overeenkomst. Naar aanleiding daarvan heeft de rechtbank de rechtsgevolgen in stand gelaten.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen haar het ontbreken van een VOG voor de gastouder niet mocht tegenwerpen. Weliswaar is overeengekomen dat registratie van uren pas kan plaatsvinden bij afgifte van de VOG voor de gastouder, maar op advies van het gastouderbureau is kinderopvangtoeslag aangevraagd en is kinderopvang ingekocht. Het was de taak van het bureau om erop toe te zien dat de gastouder over een VOG beschikte, voordat met de werkzaamheden werd begonnen, aldus [appellante].
3.1. Een overeenkomst vormt ingevolge artikel 52 van de Wko, gelezen in verbinding met artikel 18, eerste lid, van de Awir, de basis van de kinderopvang (vergelijk uitspraak van 19 oktober 2011 in zaak nr.
201103542/1/H2), wil betrokkene voor toeslag in aanmerking komen. Onder het opschrift "start van de overeenkomst" is in artikel 4 van de overeenkomst voor bemiddeling tussen [gastouderbureau] en [appellante] van 18 februari 2009 als volgt overeengekomen:
"VO ([appellante]) verklaart zich akkoord dat registratie van de opvanguren pas officieel kan starten wanneer er een geldige verklaring omtrent het gedrag (VOG) van de gastouder in bezit is van GOB (gastouderbureau) [gastouderbureau]. VO erkent dat GOB [gastouderbureau]geen enkele verantwoordelijkheid en/of aansprakelijkheid aanvaardt ten aanzien van hetgeen VO en de gastouder onderling rechtstreeks overeenkomen, zoals bijvoorbeeld - doch niet beperkt tot - op het gebied van de opvang c.q. verzorging van het kind / de kinderen of een eerdere startdatum van de opvang."
Volgens deze bepaling treedt de overeenkomst eerst in werking en vindt eerst opvang krachtens de overeenkomst plaats, wanneer het gastouderbureau over de VOG van de gastouder beschikt. De Belastingdienst/Toeslagen heeft daarom terecht als ingangsdatum van de opvang krachtens de overeenkomst 14 december 2007 aangenomen. Dat het gastouderbureau, zoals zij stelt, eerder activiteiten voor [appellante] heeft ontplooid, doet daar niet aan af, nu voor de vraag of aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat bepalend is of de opvang krachtens een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 Wko plaatsvindt, en dat volgens de overeenkomst pas het geval was, nadat het gastouderbureau over de VOG beschikte.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2012