ECLI:NL:RVS:2012:BY7367

Raad van State

Datum uitspraak
27 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201206098/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.S.J. Koeman
  • R. Teuben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Kleine Kernen Zuid en beroep tegen de vaststelling door de raad van de gemeente De Wolden

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Kleine Kernen Zuid" dat op 29 maart 2012 door de raad van de gemeente De Wolden is vastgesteld. Appellant, wonend te Hoogeveen, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 27 november 2012 ter zitting behandeld. De appellant betoogt dat de bestemmingen die aan verschillende stroken grond zijn toegekend, onterecht zijn en dat de raad niet voldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van de grondruil die is afgesproken tussen hem en de gemeente. De raad heeft de bestemmingen "Tuin" en "Agrarisch" toegekend aan verschillende percelen, maar de appellant is van mening dat deze bestemmingen niet passen bij het gebruik van de grond en dat er behoefte is aan woningbouw in de kern Drogteropslagen.

De Afdeling overweegt dat de raad in redelijkheid de bestemming "Tuin" en de aanduiding "maatschappelijk" heeft kunnen toekennen aan de strook grond ten westen van het perceel van de appellant, omdat er overeenstemming bestond over de grondruil en het gebruik van de grond ten behoeve van de school. Echter, de Afdeling oordeelt dat de raad ten onrechte de bestemming "Agrarisch" heeft toegekend aan de strook grond ten oosten van het perceel van de appellant, omdat de raad niet voldoende heeft onderbouwd dat deze bestemming passend is. De Afdeling vernietigt het besluit van de raad voor zover het de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarisch" betreft.

Daarnaast heeft de appellant betoogd dat de wijzigingsbevoegdheid voor de gronden ten noorden van zijn perceel niet uitvoerbaar is en dat er geen behoefte is aan extra woningbouw in Drogteropslagen. De Afdeling concludeert dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de wijzigingsbevoegdheid voor de gronden ten noorden van het perceel van de appellant strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is gedeeltelijk gegrond verklaard, en de raad is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

201206098/1/R4.
Datum uitspraak: 27 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te Hoogeveen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
en
de raad van de gemeente De Wolden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Kleine Kernen Zuid" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2012, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door R. ter Stege, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Het plan
1.    Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de bebouwde kom van de kernen Veeningen, Drogteropslagen, Fort en Linde in de gemeente De Wolden. Het plan is een herziening en actualisatie van de bestemmingsplannen voor deze kernen. Het plan is grotendeels consoliderend van aard, maar voorziet voor de kern Drogteropslagen in een nieuw woongebied voor toekomstige woningbouw.
Bestreden plandelen
2.    Het beroep richt zich in de eerste plaats tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Tuin" en de aanduiding "maatschappelijk" wat betreft een strook grond ten westen van het perceel [locatie A] te Drogteropslagen, gemeente De Wolden.
Het beroep richt zich daarnaast tegen de vaststelling van de plandelen met de bestemming "Agrarisch" wat betreft een strook grond ten oosten van het perceel [locatie A] te Drogteropslagen en met de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1" wat betreft de gronden ten noorden van dat perceel.
Voorts richt het beroep zich tegen de vaststelling van de plandelen met de bestemmingen "Wonen" en "Tuin" en de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2" wat betreft het perceel [locatie B] te Fort, gemeente De Wolden.
[locatie A]
3.    Met betrekking tot het plandeel met de bestemming "Tuin" en de aanduiding "maatschappelijk" wat betreft de strook grond ten westen van het perceel [locatie A] betoogt [appellant] dat hij op zichzelf tevreden is met de toegekende bestemming, maar dat er duidelijkheid moet komen of de grondruil met bijbehorende afspraken op korte termijn uitwerking zal krijgen. Het betreft een grondruil tussen [appellant] en de gemeente, waarbij is afgesproken dat [appellant] gronden aan de gemeente overdraagt ten behoeve van de aanleg van een fietspad en ten behoeve van de uitbreiding van de school in Drogteropslagen en dat de gemeente gronden aan [appellant] overdraagt ten behoeve van parkeerruimte bij diens horecabedrijf.
3.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de onderhandelingen en gesprekken over een mogelijke grondruil in deze procedure niet relevant zijn.
3.2.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting leidt de Afdeling af dat in het kader van de grondruil tussen [appellant] en de gemeente is afgesproken dat de strook grond ten westen van het perceel [locatie A] door [appellant] wordt afgestaan ten behoeve van de uitbreiding van de naastgelegen school.
De Afdeling begrijpt het betoog aldus, dat [appellant] aanvoert dat de raad de aanduiding "maatschappelijk" pas aan deze strook grond had mogen toekennen na de eigendomsoverdracht van de in de grondruil betrokken gronden. De Afdeling is evenwel van oordeel dat de raad in redelijkheid de bestemming "Tuin" en de aanduiding "maatschappelijk" heeft kunnen toekennen aan de strook grond ten westen van [locatie A]. In dat verband is van belang dat ten tijde van de vaststelling van het plan overeenstemming bestond tussen [appellant] en de gemeente over de grondruil en het gebruik van de strook grond ten behoeve van de school en dat de grond op dat moment ook reeds daadwerkelijk door de school werd gebruikt. Het is niet aannemelijk geworden dat de huidige eigendomssituatie een belemmering vormt voor het gebruik van de grond ten behoeve van de school die niet binnen de planperiode kan worden weggenomen. Daarnaast is van belang dat ook in het geval dat de grondruil uiteindelijk niet wordt voltooid, de strook grond door [appellant] nog overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt. Uit artikel 12, lid 12.1, van de planregels volgt immers dat gronden met de bestemming "Tuin" ter plaatse van de aanduiding "maatschappelijk" tevens mogen worden gebruikt voor maatschappelijke voorzieningen, maar dat gebruik voor de overige in die bepaling genoemde doeleinden ter plaatse van die aanduiding eveneens is toegestaan.
Het betoog faalt.
4.    [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte de bestemming "Agrarisch" heeft toegekend aan de strook grond ten oosten van het perceel [locatie A]. Volgens hem had aan deze strook grond de bestemming "Tuin" moeten worden toegekend.
4.1.    De raad stelt dat op de strook grond ten oosten van het perceel [locatie A] de kavelontsluitingsweg voor de achterliggende agrarische percelen is gelegen. De raad acht de bestemming "Agrarisch" hiervoor passend, aangezien de planregels voor die bestemming het gebruik van de gronden als kavelontsluitingsweg toelaten. De planregels voor de bestemming "Tuin" laten een kavelontsluitingsweg volgens de raad daarentegen niet toe.
4.2.    Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Agrarisch" onder meer bestemd voor infrastructurele voorzieningen die bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
4.3.    Ter zitting is gebleken dat de strook grond ten oosten van het perceel [locatie A] eigendom is van [appellant] en behoort bij de woning [locatie A]. Tevens is gebleken dat de strook grond in gebruik is als oprit tot deze woning. [appellant] heeft gesteld dat op de strook grond een erfdienstbaarheid rust ten behoeve van het gebruik als toegangsweg tot het achterliggende agrarische perceel. Volgens hem wordt hiervan weliswaar regelmatig gebruik gemaakt, maar is de strook grond noch de enige, noch de belangrijkste toegangsweg tot het agrarische perceel. Niet gebleken is dat dit niet juist is. Gelet hierop is de raad er bij de vaststelling van het plan ten onrechte van uitgegaan dat het bestaande gebruik van de strook grond ten oosten van het perceel [locatie A] uitsluitend of voornamelijk het gebruik als kavelontsluitingsweg voor het achterliggende agrarische perceel inhoudt. Het bestreden besluit is derhalve, voor zover het de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarisch" wat betreft de strook grond ten oosten van het perceel [locatie A] betreft, niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.    Met betrekking tot de wijzigingsbevoegdheid voor de gronden ten noorden van het perceel [locatie A] voert [appellant] allereerst aan dat de raad niet inhoudelijk is ingegaan op zijn zienswijzen over deze wijzigingsbevoegdheid.
[appellant] betoogt voorts dat de wijzigingsbevoegdheid binnen de planperiode van tien jaar niet uitvoerbaar is en dat de wijzigingsbevoegdheid daarom niet in het plan had mogen worden opgenomen. Hij voert in dat verband aan dat er geen behoefte bestaat aan extra woningbouw in Drogteropslagen. Daarnaast is het plan volgens [appellant] in strijd met het concept-Woonplan 2011-2015 van de gemeente. Daarin is vermeld dat voor de kern Drogteropslagen een harde plancapaciteit bestaat van 0 en een verdeling op basis van behoefte van 10 woningen. In het plan is volgens [appellant] echter reeds voorzien in de aangegeven behoefte in de vorm van harde plancapaciteit voor het gebied achter de Oosterhof.
5.1.    De raad stelt dat hij in de reactie op de zienswijzen is ingegaan op het betoog van [appellant] over de wijzigingsbevoegdheid voor het perceel ten noorden van [locatie A]. In de zienswijzennota is volgens de raad immers vermeld dat het slechts gaat om een mogelijke toekomstige wijziging waarvoor bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid een afzonderlijke procedure zal moeten worden doorlopen. Een eventueel wijzigingsplan kent volgens de raad een eigen rechtsgang en zal bovendien een nieuwe onderbouwing behoeven met daarin onder meer de op dat moment bestaande woningbouwbehoefte. Volgens de raad kan de wijzigingsbevoegdheid binnen de planperiode worden uitgevoerd.
5.2.    In de zienswijzennota is onder 1.a, tweede alinea, een reactie gegeven op de zienswijze van [appellant] over de wijzigingsbevoegdheid voor het perceel ten noorden van [locatie A]. Het betoog dat de raad niet is ingegaan op de zienswijzen van [appellant] over de wijzigingsbevoegdheid mist derhalve feitelijke grondslag.
5.3.    Aan de gronden ten noorden van het perceel [locatie A] is in het plan de bestemming "Agrarisch" met de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.6.2, van de planregels kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen en ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1" de bestemming wijzigen in de bestemming "Woongebied", met inachtneming van de in het plan vervatte regels. Artikel 3 van de planregels bevat geen nadere regels over de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid.
5.4.    Ingevolge artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) stelt de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven.
Ingevolge het tweede lid wordt de bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan, telkens opnieuw vastgesteld.
Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kan wijzigen.
5.5.    De Afdeling overweegt dat de planperiode onder de Wro tien jaar bedraagt, zoals is neergelegd in het tweede lid van artikel 3.1. Het is in beginsel niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening om in een bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid op te nemen die bestemmingen mogelijk maakt die pas na afloop van de planperiode van tien jaar zullen worden verwezenlijkt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de raad heeft beoogd om met de wijzigingsbevoegdheid voor de gronden ten noorden van het perceel [locatie A] in de toekomst de bouw van ongeveer 8 tot 10 woningen mogelijk te maken. Aan het aangrenzende perceel ten oosten van deze gronden is in het plan de bestemming "Woongebied" toegekend. De planregels maken de bouw van woningen op deze gronden bij recht mogelijk. Uit de plantoelichting blijkt dat op de gronden met de bestemming "Woongebied" de bouw van 8 tot 10 woningen is voorzien.
In de plantoelichting, de zienswijzennota en de overige stukken heeft de raad geen onderbouwing gegeven voor de behoefte aan 8 tot 10 extra woningen in aanvulling op de 8 tot 10 woningen die op de gronden met de bestemming "Woongebied" zijn voorzien. In het concept-Woonplan van de gemeente De Wolden, zoals dat ten tijde van de vaststelling van het plan voorlag, was voor de kern Drogteropslagen een harde plancapaciteit opgenomen van 0 en een verdeling op basis van behoefte van 10 woningen. Op 12 juli 2012 - en derhalve na de vaststelling van het plan - heeft de raad het "Woonplan 2011-2015. Kansen voor buitengewoon wonen" (hierna: het Woonplan) definitief vastgesteld. In de definitieve versie zijn de getallen over de harde plancapaciteit per kern en de verdeling op basis van behoefte, waarnaar [appellant] heeft verwezen, vervallen. In de zogenoemde Kernuitwerking voor Drogteropslagen is echter nog altijd als prognose opgenomen dat er in de periode tot 2020 vraag is naar ongeveer 10 extra woningen in de kern Drogteropslagen. Het definitieve Woonplan komt derhalve, wat de geschatte woningbehoefte in de kern Drogteropslagen tot 2020 betreft, overeen met het concept zoals dat ten tijde van de vaststelling van het plan voorlag. Nu het plan reeds bij recht voorziet in de mogelijkheid 8 tot 10 woningen te bouwen op het perceel direct ten oosten van de gronden waaraan de wijzigingsbevoegheid is toegekend, is daarmee reeds geheel of vrijwel geheel voorzien in de geschatte behoefte aan nieuwe woningen voor de kern Drogteropslagen tot 2020, zoals vermeld in het Woonplan.
Ter zitting heeft de raad bovendien erkend dat er thans geen zicht is op een grotere woningbehoefte voor de kern Drogteropslagen binnen de planperiode dan de maximaal 10 woningen die op de gronden met de bestemming "Woongebied" kunnen worden gerealiseerd. De raad heeft ter zitting te kennen gegeven dat de wijzigingsbevoegdheid voor de gronden ten noorden van [locatie A] in het plan is opgenomen voor het geval dat de woningbehoefte over een aantal jaren wellicht nog toeneemt; alleen in dat geval zal volgens de raad toepassing worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid. De raad heeft echter de verwachting dat de behoefte aan nieuwe woningen in de kern Drogteropslagen voor het einde van de planperiode zal toenemen in het geheel niet geconcretiseerd. Nu in het Woonplan tot 2020 een woningbehoefte van maximaal 10 nieuwe woningen in de kern Drogteropslagen is vermeld, is de Afdeling van oordeel dat op voorhand dient te worden betwijfeld of binnen de planperiode behoefte zal ontstaan aan de bouw van 8 tot 10 woningen op de gronden ten noorden van [locatie A] en of derhalve uitvoering zal kunnen worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid. De raad heeft daarom de bouw van 8 tot 10 extra woningen op deze locatie ten onrechte met een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover het de wijzigingsbevoegdheid voor de gronden ten noorden van [locatie A] betreft, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3.1, in samenhang met artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wro.
[locatie B]
6.    [appellant] betoogt dat in het plan ten onrechte niet tegemoet is gekomen aan zijn verzoek om woningbouw mogelijk te maken op het perceel behorende bij de woning aan de [locatie B] te Fort.
[appellant] voert aan dat de raad zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de bouw van één extra woning voor de huidige rooilijn de ruimtelijke kwaliteit aantast. Volgens hem heeft de raad dit standpunt onvoldoende onderbouwd. [appellant] betoogt dat zich geen aantasting van de ruimtelijke kwaliteit zal voordoen. In dat verband voert hij onder meer aan dat vanuit de woningen [locatie B] en [locatie C] en [locatie D] geen indruk zal bestaan dat er voor de woningen wordt gebouwd, omdat bij deze woningen de woonkamers en de meeste en grootste gevelopeningen niet naar de straatzijde zijn gericht. Verder is het perceel voor de beoogde woningbouw nu in gebruik als weiland en wordt dit door beplanting van de omliggende woningen afgeschermd. Dit komt volgens [appellant] de ruimtelijke kwaliteit niet ten goede.
Daarnaast stelt [appellant] dat elders in de kern Fort wel achter elkaar is gebouwd. Het gaat om de woning [locatie E] en een woning aan de Jan Westerhuisstraat.
[appellant] voert verder aan dat er volgens het concept-Woonplan 2011-2015 van de gemeente nog behoefte bestaat aan nieuwe woningen in de kern Fort. Het niet toestaan van een extra woning op het perceel is volgens hem daarom in strijd met het gemeentelijke beleid. [appellant] stelt verder dat hij al een gegadigde heeft voor de nieuw te bouwen woning.
Daarnaast stelt [appellant] dat de raad eerst de gemeentelijke woningbouwkavels wil benutten voordat hij wil meewerken aan particuliere initiatieven. Hiermee maakt de raad volgens hem misbruik van zijn machtspositie. [appellant] wijst er in dat verband op dat het plan het mogelijk maakt dat in Drogteropslagen op de gemeentekavels tweemaal de vastgestelde behoefte aan woningbouw wordt gebouwd, terwijl op grond van het plan in Fort slechts de helft van de vastgestelde behoefte aan woningen mag worden gebouwd.
6.1.        De raad stelt zich op het standpunt dat de bouw van een extra woning op het perceel [locatie B] zal leiden tot een aantasting van de ruimtelijke kwaliteit. In dat verband brengt de raad onder meer naar voren dat de door [appellant] gewenste nieuwe woning vóór de bestaande woningen [locatie B] en [locatie C] en [locatie D] zou worden gebouwd, hetgeen de raad niet wenselijk acht. De afschermende beplanting doet daar volgens de raad niet aan af en is bovendien niet in het plan vastgelegd. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid in het plan heeft de raad wel mogelijk gemaakt dat voor de drie woningen [locatie B] en [locatie C] en [locatie D] gezamenlijk de rooilijn onder bepaalde voorwaarden naar voren wordt verschoven. Een enkele extra woning voor de huidige rooilijn zou de bestaande ruimtelijke structuur volgens de raad echter aantasten.
De raad stelt zich verder op het standpunt dat nog voldoende plancapaciteit voor woningbouw beschikbaar is in de kern Fort. In dat verband verwijst de raad naar het Woonplan van de gemeente en het beleid van de provincie Drenthe. De raad stelt dat de gemeente in Fort gefaseerd nog acht bouwkavels uitgeeft. Belangstellenden kunnen volgens de raad gebruik maken van deze gemeentelijke kavels. Volgens de raad kan niet zomaar van de ontwikkeling van deze kavels worden afgezien, onder meer omdat dit van invloed is op de gemeentelijke financiën. Voordat nieuwe plannen mogelijk worden gemaakt, moeten eerst de bestaande bouwmogelijkheden worden benut, aldus de raad.
6.2.    Aan het perceel [locatie B] zijn in het plan de bestemmingen "Wonen" en "Tuin" en de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2" toegekend. Vast staat dat het plan de bouw van de door [appellant] gewenste extra woning op dit perceel niet mogelijk maakt.
Aan zijn keuze om de door [appellant] beoogde bouw van een extra woning op het perceel niet mogelijk te maken heeft de raad in de eerste plaats ten grondslag gelegd dat de bouw van deze woning leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de ruimtelijke kwaliteit en daarnaast dat in de kern Fort geen behoefte bestaat aan extra woningen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de beoogde woning vanaf de weg gezien voor de bestaande woning zou worden gebouwd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hierdoor de bestaande ruimtelijke structuur, en daarmee de ruimtelijke kwaliteit, van de kern Fort op onaanvaardbare wijze wordt aangetast.
6.3.    Voor zover [appellant] betoogt dat elders in Fort ook woningen achter elkaar zijn gebouwd, overweegt de Afdeling dat de door [appellant] genoemde situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie bij het perceel [locatie B]. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de door [appellant] bedoelde woning aan de Jan Westerhuisstraat vanaf de weg gezien niet achter een andere woning is gebouwd, gelet op het stratenpatroon ter plaatse. Voor de woning [locatie E] geldt dat deze woning door een aparte toegangsweg wordt ontsloten en vanaf de weg gezien niet geheel achter de naastgelegen woning [locatie F] is gebouwd.
Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het plan op dit punt is vastgesteld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
6.4.    Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen behoeft het betoog over de behoefte aan nieuwe woningen in Fort geen bespreking. De raad heeft immers in de aantasting van de ruimtelijke kwaliteit reeds in redelijkheid aanleiding kunnen zien om de bouw van een extra woning op de door [appellant] gewenste locatie vóór de bestaande woning op het perceel [locatie B] niet mogelijk te maken.
6.5.    In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover het de vaststelling van de plandelen met de bestemmingen "Wonen" en "Tuin" en de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2" wat betreft het perceel [locatie B] te Fort betreft, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het dit plandeel betreft, anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Conclusie
7.    Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover het de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarisch" wat betreft de strook grond ten oosten van het perceel [locatie A] te Drogteropslagen betreft. Het bestreden besluit dient eveneens te worden vernietigd, voor zover het de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1" en artikel 3, lid 3.6.2, van de planregels betreft.
Het beroep is voor het overige ongegrond.
8.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Voor zover [appellant] heeft verzocht om vergoeding van de kosten van een door een deskundige aan hem uitgebracht deskundigenrapport, overweegt de Afdeling het volgende. [appellant] heeft niet nader aangeduid welk rapport het betreft. Uit de stukken blijkt niet dat aan hem een deskundigenrapport is uitgebracht. De Afdeling is daarom van oordeel dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente De Wolden van 29 maart 2012, kenmerk V/8, voor zover het betreft:
a. de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarisch" wat betreft de strook grond ten oosten van het perceel [locatie A] te Drogteropslagen, gemeente De Wolden;
b. de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1" en artikel 3, lid 3.6.2, van de planregels;
III.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
IV.    veroordeelt de raad van de gemeente De Wolden tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 923,52 (zegge: negenhonderddrieëntwintig euro en tweeënvijftig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
V.    gelast dat de raad van de gemeente De Wolden aan [appellant] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman    w.g. Teuben
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2012
483.