ECLI:NL:RVS:2012:BY7384

Raad van State

Datum uitspraak
27 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201206104/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • J. Hoekstra
  • P.A. Koppen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van handhaving van een dwangsom voor het verwijderen van een stacaravan op een perceel in Kortenhoef

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren, waarbij hem onder oplegging van een dwangsom werd gelast om een stacaravan op zijn perceel in Kortenhoef te verwijderen. Het college had eerder, op 31 augustus 2010, dit besluit genomen, dat later door de rechtbank Amsterdam op 9 mei 2012 werd vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het college niet in redelijkheid had kunnen besluiten om handhavend op te treden, omdat er geen bouwvergunning was vereist voor de stacaravan die al in 1981 op het perceel aanwezig was.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 22 november 2012 behandeld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat het college zijn standpunt had gewijzigd en niet langer stelde dat [appellant] artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening had overtreden, maar zich nu baseerde op artikel 40 van de Woningwet. De Afdeling overwoog dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot handhavend optreden gebruik had kunnen maken, omdat er geen concrete aanwijzingen waren dat de stacaravan zonder vergunning was geplaatst.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [appellant] tegen het besluit van 4 juni 2012 gegrond. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant]. De uitspraak werd openbaar gedaan op 27 december 2012.

Uitspraak

201206104/1/A1.
Datum uitspraak: 27 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Kortenhoef, gemeente Wijdemeren,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2012 in zaak nr. 11/1276 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren.
Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2010 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de stacaravan op het perceel [locatie] te Kortenhoef te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 18 januari 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 31 augustus 2010, onder aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust, in stand gelaten.
Bij uitspraak van 9 mei 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 januari 2011 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 4 juni 2012 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 31 augustus 2010 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Tegen de uitspraak van de rechtbank van 9 mei 2012 heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het tegen het besluit van 4 juni 2012 bij haar ingestelde beroep doorgezonden aan de Afdeling.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.A.B. Boer, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.P. Boot, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het college heeft ter zitting te kennen gegeven dat aan het besluit van 18 januari 2011 niet langer ten grondslag ligt dat [appellant] artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) heeft overtreden en dat dit besluit uitsluitend op overtreding van artikel 40 van de Woningwet is gebaseerd. De gronden van het hoger beroep behoeven, voor zover deze betrekking hebben op artikel 7.10 van de Wro, dan ook geen bespreking.
2.    Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat gold ten tijde hier van belang, is het verboden
a. te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning,
b. een bouwwerk […] dat is gebouwd zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning in stand te laten […].
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat voor het plaatsen van de stacaravan destijds een bouwvergunning was vereist.
3.1.    Niet in geschil is dat voor het plaatsen van de stacaravan geen bouwvergunning is verleend. De vraag of de rechtbank al dan niet terecht heeft geoordeeld dat voor het plaatsen van de stacaravan destijds een bouwvergunning was vereist, kan, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, evenwel in het midden worden gelaten.
[appellant] heeft het perceel in 1981 in eigendom verkregen. Niet langer is in geschil dat de stacaravan daar toen al aanwezig was. Het college heeft zich ter zitting bij de Afdeling op het standpunt gesteld dat is beoogd ter zake van overtreding van artikel 40, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet handhavend op te treden, omdat [appellant] de stacaravan in stand laat en aldus als overtreder van het in dat artikelonderdeel neergelegde verbod kan worden aangemerkt. De Afdeling overweegt dat dit verbod eerst per 1 april 2007 in werking is getreden. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2010 in zaak nr.
200901588/1/H1mocht van [appellant] ten tijde van de verkrijging van de stacaravan slechts worden verlangd dat hij onderzoek verrichtte naar de vraag of de stacaravan op het perceel zonder bouwvergunning was gebouwd, indien hij op dat moment concrete aanwijzingen had dat zonder of in afwijking van een bouwvergunning was gebouwd. Dergelijke aanwijzingen doen zich in dit geval niet voor. Aan de inspraakreacties van zijn grootvader in het kader van de totstandkoming van het bestemmingsplan "Buitengebied I Het Wijde Blik" in 1976, zo die al aan [appellant] bekend waren, komt in dit verband, anders dan het college heeft gesteld, geen betekenis toe. De enkele omstandigheid dat [appellant] het perceel met daarop de stacaravan heeft verworven van zijn grootvader, die de stacaravan had geplaatst, leidt evenmin tot het oordeel dat [appellant] behoorde te weten dat daarvoor geen bouwvergunning is verleend. Gelet op het voorgaande, heeft het college om redenen van rechtszekerheid niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot handhavend optreden gebruik kunnen maken. De rechtbank heeft derhalve terecht geconcludeerd dat het besluit van 18 januari 2011 geen stand kan houden.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Bij besluit van 4 juni 2012 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [appellant] gemaakte bezwaar. Bij dit nieuwe besluit heeft het college onderdeel a van artikel 40, eerste lid, van de Woningwet als wettelijke grondslag van het besluit van 31 augustus 2010 laten vallen. Aangezien overigens niet aan de bezwaren van [appellant] is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep van [appellant], gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden. Het bij de rechtbank ingediende beroep wordt bij de behandeling van het hoger beroep betrokken.
6.    Zo het college al bevoegd was om ter zake van overtreding van artikel 40, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet handhavend op te treden, heeft het, gelet op hetgeen in overweging 3.1. is overwogen, niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik kunnen maken.
7.    Het beroep is gegrond. Het besluit van 4 juni 2012 dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding het besluit van 31 augustus 2010 met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
8.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren van 4 juni 2012, kenmerk B/12394/120529/MB, gegrond;
III.    vernietigt dat besluit;
IV.    herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren van 31 augustus 2010, kenmerk B/01036/100819/MB;
V.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep tegen het besluit van 4 juni 2012 opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.092,50 (zegge: duizendtweeënnegentig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. P.A. Koppen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Slump    w.g. Oudenaller
Voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2012
270-593.