201208699/1/R2 en 201208699/2/R2.
Datum uitspraak: 27 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellante], wonend te Didam, gemeente Montferland,
de raad van de gemeente Montferland,
verweerder.
Bij besluit van 28 juni 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Woonwijken Didam" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Voorts heeft [appellante] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 november 2012, waar [appellante], bijgestaan door mr. F.K.H. van Oostveen, en de raad, vertegenwoordigd door drs. C.P.G. Rietman en N.T.W.M. Horstik, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is ter zitting [belanghebbende], de eigenaar van het perceel [locatie 1] te Didam, als partij gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Het plan biedt een actueel juridisch-planologisch kader voor de bebouwde kom van Didam.
3. [appellante] woont op het perceel [locatie 2]. Zij kan zich niet verenigen met de bouwregels voor het bouwen van een woning op het perceel [locatie 1] te Didam. Zij betoogt dat het plan ter plaatse ten onrechte een maximale woningdiepte van 15 meter toelaat en bouwmogelijkheden biedt binnen een afstand van 2,5 meter tot de zijdelingse perceelsgrens. [appellante] betoogt dat het plan in zoverre ten onrechte ten opzichte van het vorige plan is gewijzigd naar aanleiding van een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning op het perceel [locatie 1]. Zij stelt dat de raad daarbij geen rekening heeft gehouden met haar belangen.
4. Het plandeel voor het perceel [locatie 1] heeft de bestemming "Wonen" en de bouwaanduiding "vrijstaand".
Ingevolge artikel 17, lid 17.2.2, aanhef en onder d, van de planregels, bedraagt de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, zonder aanbouwen of aangebouwde bijgebouwen, bij vrijstaande woningen aan twee zijden minimaal 2,5 meter.
Ingevolge het bepaalde onder e, mag de diepte van woningen, zonder aanbouwen of aangebouwde bijgebouwen, voor vrijstaande woningen niet meer bedragen dan 15 meter.
5. De voorzitter overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en planregels voor gronden vaststellen.
De raad heeft uiteengezet dat met het plan is beoogd uniformiteit aan te brengen in de regels en de wijze van bestemmen voor de hele bebouwde kom van Didam. Voor het perceel [locatie 1] gelden derhalve dezelfde bouwregels als voor de andere woonpercelen in het plan. De raad heeft de bouwregels derhalve niet vastgesteld naar aanleiding van de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning op het perceel [locatie 1]. De raad heeft toegelicht dat hij met de bouwregels wil voorzien in de behoefte om alle woonvoorzieningen op de begane grond te realiseren. Met het oog op duurzame en levensloopgerichte huisvesting heeft de raad daarom de maximale woningdiepte ten opzichte van het vorige plan gewijzigd van 12 meter naar 15 meter en de mogelijkheid gecreëerd om binnen een afstand van 2,5 meter tot de zijdelingse perceelsgrens bij- en aanbouwen te realiseren.
Naar het oordeel van de voorzitter heeft de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan het belang van een duurzame en levensloopgerichte huisvesting dan aan het belang van [appellante]. De raad heeft van belang kunnen achten dat, gelet op artikel 17, lid 17.2.2, aanhef en onder d, van de planregels, alleen de mogelijkheid bestaat om aan- en bijgebouwen te bouwen binnen een afstand van 2,5 m tot de zijdelingse perceelsgrens en dat hiervoor een lagere maximale goot- en bouwhoogte geldt dan voor woningen, te weten onderscheidenlijk 4 meter en 5 meter. Bovendien is de diepte van een aan- of uitbouw aan de zijgevel van een woning en het verlengde daarvan in het plan beperkt tot 3 meter. Mede in aanmerking nemende dat het perceel [locatie 1] ligt binnen de bebouwde kom van Didam, heeft de raad deze bouwmogelijkheden niet onevenredig bezwarend voor [appellante] kunnen achten. Het betoog faalt.
6. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover het op het perceel [locatie 1] een maximale woningdiepte van 15 meter toelaat en ter plaatse bouwmogelijkheden biedt binnen een afstand van 2,5 meter tot de zijdelingse perceelsgrens, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Konings
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2012