ECLI:NL:RVS:2013:1030

Raad van State

Datum uitspraak
29 augustus 2013
Publicatiedatum
4 september 2013
Zaaknummer
201306732/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor verblijfsaccommodaties in Grootschermer

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning die op 1 mei 2013 door het college van burgemeester en wethouders van Schermer is verleend. De vergunning betreft de uitbreiding van de bestemming 'Bedrijven' met de bestemming 'Verblijfsaccommodaties' op een perceel in Grootschermer. Verzoekers, [verzoeker A] en [verzoeker B], hebben tegen deze vergunning bezwaar gemaakt en zijn in hoger beroep gegaan na een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland op 18 juli 2013, die hun beroep ongegrond verklaarde.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 15 augustus 2013. Tijdens deze zitting zijn zowel de verzoekers als de vertegenwoordigers van het college en de vergunninghouder aanwezig geweest. De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De besluiten van 1 mei 2013 worden als één besluit aangemerkt, en de voorzitter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de eerdere uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.

De voorzitter heeft vastgesteld dat de vergunning enkel betrekking heeft op een verblijfsaccommodatie met zes slaapkamers, zonder de mogelijkheid voor een ruimer gebruik. De argumenten van de verzoekers dat de vergunning in strijd is met het gemeentelijk beleid en de Provinciale Ruimtelijke Verordening zijn door de voorzitter niet overtuigend bevonden. Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding is voor schorsing van de omgevingsvergunning tot de uitspraak in de bodemprocedure.

Uitspraak

201306732/2/A1.
Datum uitspraak: 29 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Grootschermer, gemeente Schermer, (hierna tezamen in enkelvoud: [verzoeker A]),
verzoekers,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland van 18 juli 2013 in zaken nrs. 13/1005, 13/1006, 13/1033 en 13/1034 in het geding tussen:
[verzoeker A]
en
het college van burgemeester en wethouders van Schermer.
Procesverloop
Bij besluit van 1 mei 2013 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning eerste fase verleend voor het aanvullen van de bestemming "Bedrijven" met de bestemming "Verblijfsaccommodaties" op het perceel [locatie] te Grootschermer.
Bij besluit van 1 mei 2013 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning tweede fase verleend voor het gedeeltelijk verbouwen van een stolp tot verblijfsaccommodatie (Bed and breakfast) op het perceel.
Bij uitspraak van 18 juli 2013 heeft de voorzieningenrechter het door [verzoeker A] tegen de besluiten van 1 mei 2013 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker A] hoger beroep ingesteld. Voorts heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker A] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 augustus 2013, waar [verzoeker A], bijgestaan door mr. A. Bil, en het college, vertegenwoordigd door mr. O.H. Minjon, advocaat te Hoorn, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [vergunninghouder], bijgestaan door [gemachtigde].
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De besluiten van 1 mei 2013 worden, gelet op het bepaalde in artikel 6:3, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, aangemerkt als één besluit.
3. In de bodemprocedure zal moeten worden uitgemaakt of de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat de gronden van [verzoeker A] tegen de besluitvormingsprocedure en de totstandkoming van de omgevingsvergunning niet slagen. Voorts zal moeten worden uitgemaakt of het bouwplan is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, waarbij met name aan de orde is wat de omvang is van het gebruik waar de vergunning op ziet, wat de omvang is van de inbreuk op de bestaande planologische situatie, of het bouwplan in overeenstemming is met het overige gemeentelijke beleid alsmede de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie, wat de omvang is van de gevolgen van realisering van het bouwplan in de zin van onder andere de toename van verkeersbewegingen, alsmede het karakter van de omgeving.
4. Het verzoek strekt er toe dat het besluit van 1 mei 2013 wordt geschorst tot de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure.
5. Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt te meer, indien zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het daartegen ingestelde beroep ongegrond heeft geoordeeld.
6. Naar het oordeel van de voorzitter is ter zitting door het college aannemelijk gemaakt dat het met het besluit van 1 mei 2013 vergunde gebruik van de stolp niet meer omvat dan een verblijfsaccommodatie met zes slaapkamers, waaronder enkel wordt verstaan het aanbieden van logies en ontbijt, dat de voorziene gemeenschappelijke ruimte niet afzonderlijk kan worden gehuurd en slechts kan worden gebruikt door degenen die verblijven in de voorziene slaapkamers, en dat niet meer dan 15 personen tegelijkertijd in de verblijfsaccommodatie mogen verblijven. Vooralsnog wordt geen grond gezien voor het oordeel dat, zoals door [verzoeker A] wordt betoogd, vergunning is verleend voor een ruimer gebruik in de zin van een verblijfsaccommodatie met vergaderfaciliteiten en groepsaccommodatie die door meer dan 15 personen mag worden gebruikt. De Afdeling zal in de bodemprocedure de vraag moeten beantwoorden wat met de omgevingsvergunning precies is vergund, maar het is op voorhand niet onaannemelijk dat zij tot een vergelijkbaar oordeel zal komen. Voorts wordt er, gelet op het verhandelde ter zitting, door de voorzitter vanuit gegaan dat de verblijfsaccommodatie op het perceel in ieder geval tijdens de bodemprocedure niet meer omvat dan de hiervoor omschreven enge uitleg en ook als zodanig wordt gebruikt.
7. In hetgeen [verzoeker A] voorts naar voren heeft gebracht, wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat, uitgaande van een verblijfsaccommodatie als hiervoor omschreven, op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Hierbij wordt onder meer het volgende in aanmerking genomen.
Niet is gebleken dat het gemeentelijk beleid dat is neergelegd in de nota "Verblijfsrecreatie in het Land van Leeghwater" in de weg staat aan het verlenen van omgevingsvergunning voor de verblijfsaccommodatie. Voor zover door [verzoeker A] is verwezen naar hetgeen op blz. 17 van deze nota is opgenomen, wordt overwogen dat hier slechts is weergegeven welke mogelijkheden het thans geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied 2003" kent met betrekking tot kamperen en verblijfsaccommodaties, waaronder een vrijstellingsmogelijkheid voor het toestaan, naast de agrarische hoofdfunctie, van maximaal vijf verblijfsrecreatieve eenheden in agrarische bedrijfsgebouwen en het inrichten voor en het gebruik als hotel van een stolp met ten hoogste drie hotelkamer, alsmede een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de wijziging van de agrarische bestemming in de bestemming "Verblijfsaccommodatie", indien het agrarisch bedrijf is beëindigd, voor maximaal zes recreatieappartementen in bestaande bebouwing. Verder is op blz. 17 opgenomen dat duidelijk beleid met betrekking tot Bed- en breakfasts nog niet is opgesteld en hotels nog niet aanwezig zijn in Schermer, maar niet uit valt te sluiten dat deze voorziening in de toekomst een plaats kan krijgen in de gemeente. Voor zover is verwezen naar onder meer blz. 51 van deze nota wordt overwogen dat daar een voorstel is uiteengezet voor toekomstig planologisch beleid bij een herziening van een bestemmingsplan in het gebied "Land van Leeghwater" met betrekking tot bed & breakfasts. In de Kadernota Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2013 is dit voorstel verder uitgewerkt in het kader van het ontwerp voor het nieuwe bestemmingsplan "Landelijk Gebied 2013". Dat vergunning is verleend voor een verblijfsaccommodatie met de toevoeging Bed and breakfast en de voorziene verblijfsaccommodatie niet past binnen de in de nota Verblijfsrecreatie gegeven omschrijving van een bed & breakfast en de in de Kadernota omschreven en in het nieuwe bestemmingsplan op te nemen afwijkingsbevoegdheid voor een bed & breakfast maakt niet dat het college daarvoor geen omgevingsvergunning kon verlenen.
Voor het oordeel dat het bouwplan, zoals [verzoeker A] betoogt, ruimtelijk gezien niet past in het gebied wordt voorts geen aanleiding gezien, mede gelet op de hiervoor omschreven mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan reeds biedt voor voorzieningen met een vergelijkbare ruimtelijke uitstraling als het bouwplan.
Dat de voorzieningenrechter van een onjuist karakter van de Meerdijk en een onjuiste omvang van de toename van het aantal verkeersbewegingen is uitgegaan bestaat evenmin grond. Het standpunt van het college dat reeds sprake is van verkeersbewegingen op de Meerdijk onder meer in verband met het in de nabijheid gelegen recreatiegebied en het standpunt dat de realisering van het bouwplan geen onaanvaardbare toename van het aantal verkeersbewegingen tot gevolg zal hebben wordt, mede gelet op de ter zitting getoonde foto’s, niet onaannemelijk geacht.
[verzoeker A] betoogt voorts dat de omgevingsvergunning in strijd is met artikel 14 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie, omdat het hier om een vorm van verstedelijking gaat die ingevolge deze verordening niet is toegestaan in landelijk gebied. Het bouwplan lijkt evenwel niet te kunnen worden begrepen onder het begrip verstedelijking, nu dit begrip in deze verordening is beperkt tot functies voor zover deze het oprichten van bebouwing mede mogelijk maken en hier slechts sprake is van een interne verbouwing.
8. Gelet hierop en op de betrokken belangen, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Kos
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2013
580.