ECLI:NL:RVS:2013:1031

Raad van State

Datum uitspraak
29 augustus 2013
Publicatiedatum
4 september 2013
Zaaknummer
201305573/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • W.S. van Helvoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Driesprong gemeente Breda

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 augustus 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het geding tussen een verzoeker, wonend te Breda, en de raad van de gemeente Breda. Het verzoeker betreft een besluit van de raad van 15 april 2013, waarbij het bestemmingsplan "Driesprong" is vastgesteld. De verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat een omgevingsvergunning kan worden aangevraagd voor het verhogen van een bijgebouw op het achterterrein van zijn perceel.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 augustus 2013, waar de verzoeker en de raad, vertegenwoordigd door drs. J.A.F. Konings en ir. J.M. Vollaard, aanwezig waren. De voorzitter overweegt dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De verzoeker stelt dat de hoogte van het bijgebouw niet in overeenstemming is met de bestaande bebouwing en dat het bestemmingsplan niet voldoet aan de structuurvisie "Driesprong". De raad daarentegen stelt dat het plan de bestaande situatie legaliseert en dat de bouwhoogtes aansluiten op de omgeving.

De voorzitter concludeert dat, indien het bestemmingsplan zou worden geschorst, de verzoeker in een slechtere positie zou komen te verkeren, omdat de bouwverordening van 2007 dan van toepassing zou zijn, die een maximale bouwhoogte van 15 meter toestaat. Gelet op deze overwegingen wijst de voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 29 augustus 2013.

Uitspraak

201305573/2/R3.
Datum uitspraak: 29 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Breda,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Breda,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Driesprong" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 augustus 2013, waar [verzoeker], en de raad, vertegenwoordigd door drs. J.A.F. Konings en ir. J.M. Vollaard, beide werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] beoogt met het verzoek tot voorlopige voorziening te voorkomen dat een omgevingsvergunning kan worden aangevraagd voor het verhogen van het bijgebouw op het achterterrein op het perceel [locatie A].
3. [verzoeker], die aan de [locatie B] te Breda woont, kan zich niet verenigen met het plan voor zover dit voorziet in een bijgebouw met een maximale goot- en nokhoogte van respectievelijk 3 en 6 meter achter de woning op het perceel [locatie A]. Hij voert daarbij aan dat een bijgebouw naar haar aard ondergeschikt moet zijn aan een bijbehorend hoofdgebouw en dat in het geval van het bijgebouw op het perceel [locatie A] de nok- en goothoogte zodanig hoog zijn dat het bijgebouw detoneert in de omgeving. Daarnaast voert [verzoeker] aan dat uit de structuurvisie "Driesprong" van 25 mei 2009 blijkt dat het gebied waarin het bestreden plandeel ligt, is aangemerkt als te handhaven bestaande bebouwing. Volgens hem verhouden de toegestane bouwhoogtes zich niet met de bestaande bebouwing.
4. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan voorziet in het als zodanig bestemmen van het reeds bestaande bijgebouw, dat een nokhoogte heeft van 5,90 m en een goothoogte heeft van ten hoogste 3 m. Verder stelt hij dat vóór het vaststellen van dit plan, geen bestemmingsplan van kracht was voor het perceel. Voor de maximale hoogtes van gebouwen gold derhalve de bouwverordening van 2007 van de gemeente Breda. In artikel 2.5.24 van de bouwverordening was een maximale bouwhoogte van 15 meter voorgeschreven. Dit maakt dat het voorliggende plan de toegestane bouwhoogte aanzienlijk beperkt. Voorts stelt de raad dat de toegestane bouwhoogtes aansluiten op de toegestane bouwhoogtes voor bijgebouwen in de omgeving.
5. Aan het perceel [locatie A] is de bestemming "Wonen" toegekend. Ingevolge artikel 10, lid 10.1, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor: wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit (...).
Ingevolge lid 10.2, onder 10.2.3, onder c, mogen de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen respectievelijk maximaal 3 en 5 meter bedragen. De bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 3 meter bedragen, tenzij op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding "maximale groot- en bouwhoogte (m)" een andere goot- en bouwhoogte is aangegeven.
Ingevolge het bepaalde onder e mogen de bijgebouwen zowel aangebouwd als vrijstaand worden gebouwd met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen maximaal 60 m² bedraagt en bij een perceel van 500 m² of meer, 100 m².
Ingevolge het bepaalde onder f mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen die qua maatvoering afwijken van het gestelde onder a t/m e worden gehandhaafd en indien gewenst in deze afwijkende maatvoering geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd.
6. Vast staat dat als gevolg van de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2000, in zaak nr. E01.98.0690; aangehecht, waarbij de goedkeuring van het bestemmingsplan "Brabantpark" voor zover het het perceel [locatie A] betreft is vernietigd en aan dat plan in zoverre goedkeuring is onthouden, voor het perceel [locatie A] nooit een bestemmingsplan in werking is getreden. Wanneer het thans ter beoordeling staande plan zou worden geschorst, zou bij gebrek aan een planologisch regime de bouwverordening van 2007 gaan gelden. Nu artikel 2.5.24 van deze verordening een maximale bouwhoogte van 15 meter toestaat, zou [verzoeker] in het geval van schorsing in een slechtere positie worden gebracht dan waarin hij zich nu bevindt. De voorzitter ziet gelet hierop aanleiding voor het oordeel dat [verzoeker] geen belang heeft bij het bij wijze van voorlopige voorziening schorsen van het bestemmingsplan.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van Helvoort
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2013
361.