Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juli 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.T. van Berkel, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.G.J. Leduc, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [belanghebbenden] als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een natuurtuin op het perceel [locatie 1]. Voorts is de bestaande woning als zodanig bestemd.
Het plangebied omvat een langgerekt perceel aan de Asseltsestraat. Het perceel is aan de Asseltsestraat ongeveer 30 m breed. Het perceel is ongeveer 120 m diep. Het bouwvlak met een lengte van 28 m en een breedte van 15 m is bezien vanaf de Asseltsestraat gelegen aan de oostzijde van het perceel. De afstand van de Asseltsestraat tot het begin van het bouwvlak bedraagt ongeveer 60 m.
3. Ter zitting heeft [appellant] het beroep ingetrokken voor zover het betrekking heeft op bijgebouwen binnen de bestemming "Wonen".
4. Het beroep van [appellant] voor zover gericht tegen de vaststelling van artikel 4, lid 4.2.2, onder b, van de planregels, steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, in samenhang gelezen met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, waarover hij tegen het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
5. [appellant] die woont op het perceel [locatie 2], kan zich met name niet verenigen met de toename van de bebouwing op de gronden met de bestemming "Groen". Daartoe betoogt hij dat het bouwvlak een oppervlakte van 420 m2 - 28 m bij 15 m - heeft, terwijl de toegestane oppervlakte van de bebouwing 300 m2 is. Dit leidt ertoe dat onduidelijk is waar de bebouwing zal worden opgericht. In afwijking van hetgeen is aangegeven in de nota van zienswijzen is het bouwvlak niet strak begrensd, aldus [appellant].
5.1. De raad betoogt dat het bouwvlak ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan aanzienlijk is verkleind. Dat het bouwvlak iets groter is dan de oppervlakte die bebouwd mag worden, acht de raad wenselijk teneinde enige flexibiliteit te bieden.
5.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. een natuurtuin met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen;
alsmede voor:
b. behoud en/of herstel van de natuurwetenschappelijke waarden;
c. behoud van cultuurhistorische waarden;
d. parkeervoorzieningen;
e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
f. verkeersvoorzieningen;
g. nutsvoorzieningen;
h. groenvoorzieningen;
i. extensief recreatief medegebruik.
Ingevolge lid 3.2.1, onder a en b, zijn hoofdgebouwen ten dienste van de onder 3.1 genoemde functies binnen deze bestemming uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak en bedraagt het bebouwd oppervlak van bedrijfsgebouwen maximaal 300 m2.
5.3. Gelet op de situering van het bouwvlak en de toegestane oppervlakte van hoofdgebouwen is naar het oordeel van de Afdeling voldoende duidelijk waar hoofdgebouwen kunnen worden opgericht.
Voorts is niet ongebruikelijk dat het plan een beperkte keuzemogelijkheid biedt voor de precieze situering en vorm van de op te richten hoofdgebouwen. In hetgeen [appellant] aanvoert, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid het bouwvlak enigszins groter heeft kunnen maken dan het toegestane bebouwd oppervlak van hoofdgebouwen.
6. [appellant] betoogt voorts dat de mogelijkheid om bijgebouwen op te richten binnen de bestemming "Groen" te ruim is.
6.1. De raad betoogt dat de mogelijkheid bijgebouwen binnen de bestemming "Groen" te realiseren geen afbreuk doet aan de bestemming, omdat de mogelijkheid voor het oprichten van bijgebouwen ondergeschikt is aan de bouwmogelijkheden voor hoofdgebouwen en betrekking heeft op een zeer beperkte oppervlakte binnen de bestemming "Groen".
6.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.2.2, van de planregels mogen bijgebouwen binnen de bestemming "Groen" worden opgericht tot een maximaal oppervlak van 80 m2 en bedraagt de bouwhoogte voor bijgebouwen maximaal 4 m.
6.3. Het perceel heeft een oppervlakte van ongeveer 3500 m2. Hiervan heeft ongeveer 2900 m2 de bestemming "Groen". Zoals hiervoor is aangegeven zijn binnen deze bestemming hoofdgebouwen met een oppervlakte van in totaal 300 m2 mogelijk. In hetgeen [appellant] aanvoert ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bouwmogelijkheden voor bijgebouwen binnen de bestemming "Groen" ondergeschikt is aan de hoofdbestemming en dat de ruimtelijke uitstraling hiervan beperkt is.
7. [appellant] betoogt voorts dat in het op te richten hoofdgebouw - een kas - een verdieping kan worden aangebracht en dat bezoekers vanaf die verdieping zicht hebben op zijn perceel. Volgens [appellant] wordt zijn privacy hierdoor geschaad.
7.1. De raad betoogt dat de afstand van ongeveer 55 m van het bouwvlak tot de woning van [appellant] met zich brengt dat de eventuele aantasting van de privacy beperkt is. Daarnaast stelt de raad dat de bebouwing en het afschermend groen op het tussengelegen perceel Asseltsestraat 38 het zicht vanuit het bedrijfsgebouw in het plangebied beperkt.
7.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad vanwege de afstand van het bouwvlak tot de woning van [appellant] zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de inbreuk op de privacy van [appellant] beperkt is. Hierbij is in aanmerking genomen dat in het hoofdgebouw vanwege de toegestane bouwhoogte van 6 m een verdieping kan worden aangebracht.
8. [appellant] betoogt dat niet is onderbouwd waarom vijf parkeerplaatsen toereikend zijn voor de natuurtuin.
8.1. De raad heeft voor de beoordeling van de parkeerbehoefte in de eerste plaats aansluiting gezocht bij de parkeernorm voor een cultureel centrum / wijkgebouw, omdat het gemeentelijk parkeerbeleid geen normen kent voor een natuurtuin. Voor een cultureel centrum / wijkgebouw geldt een norm van twee parkeerplaatsen per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlak. Uitgaande van 300 m2 bedrijfsvloeroppervlak van het hoofdgebouw in de natuurtuin zijn in beginsel zes parkeerplaatsen nodig waarvan 90 % voor bezoekers. Omdat er geen werknemers zijn en de exploitant twee parkeerplaatsen bij zijn woning heeft, kan volstaan worden met vijf parkeerplaatsen, aldus de raad.
Voorts heeft de raad nog onderzocht hoeveel bezoekers door andere natuurtuinen worden ontvangen. In dit verband worden in de plantoelichting enkele andere natuurtuinen genoemd. De desbetreffende natuurtuinen zijn alleen op zondag open en ontvangen dan 20 tot 55 bezoekers. Omdat de in het plan voorziene natuurtuin de gehele week is geopend en iets kleiner is dan de desbetreffende natuurtuinen wordt per dag een lager aantal bezoekers verwacht, namelijk gemiddeld ongeveer zes bezoekers per dag in de zomer. De plantoelichting vermeldt dat in totaal ongeveer 1400 bezoekers per jaar worden verwacht.
8.2. Ingevolge artikel 12, lid 12.1, van de planregels dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het eventueel laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Op eigen terrein dient te zijn voorzien in voldoende parkeeraccommodatie, inclusief parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers, overeenkomstig de parkeernormen zoals opgenomen in bijlage 2. Voor de toepassing dient de norm uit de kolom 'rest bebouwde kom' gebruikt te worden.
8.3. Nu voor een natuurtuin geen specifieke parkeernorm geldt, staat het parkeerbeleid van de gemeente Roermond er niet aan in de weg om aansluiting te zoeken bij de parkeernorm voor een ander vergelijkbaar object. Gelet hierop en mede in aanmerking genomen de gegevens over bezoekersaantallen van andere natuurtuinen ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat vijf parkeerplaatsen toereikend zijn voor de parkeerbehoefte van de voorziene natuurtuin.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op artikel 4, lid 4.2.2, onder b, van de planregels;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Bechinka
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2013
191