ECLI:NL:RVS:2013:104

Raad van State

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
4 juli 2013
Zaaknummer
201101936/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • Th.G. Drupsteen
  • K.J.M. Mortelmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied Deurningen, Deurningerstraat 49 en Borgdijk ongenummerd

In deze uitspraak van de Raad van State op 3 juli 2013, met zaaknummer 201101936/1/R1, wordt het bestemmingsplan "Buitengebied Deurningen, Deurningerstraat 49 en Borgdijk ongenummerd" behandeld. Het bestemmingsplan werd op 14 december 2010 vastgesteld door de raad van de gemeente Dinkelland. Tegen dit besluit hebben appellanten beroep ingesteld, waarbij zij zich verzetten tegen de vaststelling van het bestemmingsplan. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 7 februari 2012 en 18 april 2013 behandeld. In de tussenuitspraak van 28 maart 2012 werd de raad opgedragen om gebreken in het besluit te herstellen. Op 22 mei 2012 heeft de raad een gewijzigd besluit genomen, maar ook dit besluit werd door appellanten bestreden.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft, maar dat deze terughoudend moet worden getoetst. De appellanten hebben onder andere aangevoerd dat de raad niet voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van omwonenden en dat het plan in strijd is met de geldende wet- en regelgeving. De Afdeling heeft geoordeeld dat het besluit van 22 mei 2012 in strijd is met de zorgvuldigheidseisen en dat de raad niet voldoende heeft gemotiveerd waarom bepaalde bestemmingen zijn gewijzigd. De Afdeling heeft het besluit van 22 mei 2012 vernietigd en ook het eerdere besluit van 14 december 2010 is vernietigd, omdat dit besluit eveneens in strijd was met de zorgvuldigheidseisen. De raad is opgedragen om binnen vier weken de nodige aanpassingen te doen in de elektronisch vastgestelde plannen.

Uitspraak

201101936/1/R1.
Datum uitspraak: 3 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, wonend te Deurningen, gemeente Dinkelland,
2. [appellant sub 2], wonend te Deurningen, gemeente Dinkelland,
de raad van de gemeente Dinkelland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2010, kenmerk agendanummer 20, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Deurningen, Deurningerstraat 49 en Borgdijk ongenummerd" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2012, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door mr. A.J.G. Nijland, en de raad, vertegenwoordigd door T.G.J. Snoeijink en H.H.J. Pronk, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. J. Hasper, en Ambiq, vertegenwoordigd door R.G.M. Nijhuis en Hasper, als partij gehoord.
Buiten bezwaren van partijen zijn nadere stukken in het geding gebracht.
Bij tussenuitspraak van 28 maart 2012, in zaak nr. 201101936/1/T1/R1 (www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken na de verzending van deze tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 14 december 2010 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 22 mei 2012, kenmerk agendanummer 12, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Deurningen, Deurningerstraat 49 en Borgdijk ongenummerd" opnieuw, gewijzigd, vastgesteld. De raad heeft aangegeven met dit besluit de gebreken in het besluit van 14 december 2010 te hebben hersteld.
Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld naar voren te brengen. Door [appellant sub 1] en anderen is een zienswijze naar voren gebracht.
Tegen het besluit van 22 mei 2012 heeft [appellant sub 2] beroep ingesteld.
[appellant sub 1] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2013, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door mr. A.J.G. Nijland, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door Nijland, en de raad, vertegenwoordigd door T.G.J. Snoeijink en mr. M.Y. Rutjes, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar Ambiq, vertegenwoordigd door mr. J. Hasper, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Tussenuitspraak van 28 maart 2012
1. Bij de tussenuitspraak van 28 maart 2012 heeft de Afdeling de raad opgedragen om:
- met inachtneming van hetgeen in overweging 2.5.4 is overwogen artikel 5, lid 5.2.1, onder a, van de planregels dusdanig te wijzigen dat de loopstal niet is toegestaan en dit besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en daarvan mededeling te doen;
- met inachtneming van overweging 2.9.3 te motiveren welke bijzondere omstandigheid rechtvaardigt dat de raad is afgeweken van zijn beleid dat voor de oppervlakte van erfbebouwing bij de compensatiewoning een maximum van 75 m² geldt, dan wel dat besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling, dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en daarvan mededeling te doen, en;
- met inachtneming van overweging 2.7.2 er zorg voor te dragen dat hij over een bedrijfsplan en een ruimtelijk kwaliteitsplan als bedoeld in de beleidsnota "Nieuwe woonzorgaccommodaties in het Buitengebied" (hierna: de Nota) beschikt, op basis daarvan de motivering van het besluit van 14 december 2010 aan te vullen, dan wel dat besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling en dit besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en daarvan mededeling te doen.
2. De raad heeft ter uitvoering van de tussenuitspraak van 28 maart 2012 bij besluit van 22 mei 2012 een bestemmingsplan vastgesteld voor de gronden die in het besluit van 14 december 2010 zijn betrokken. Het besluit van 22 mei 2012 wijkt op enkele punten af van het besluit van 14 december 2010. Zo is een andere planregeling voor het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" voor het perceel Deurningerstraat 49 vastgesteld en is artikel 6, lid 6.2.2, aanhef en onder c, van de planregels gewijzigd. Tevens zijn bij het besluit van 22 mei 2012 een bedrijfsplan en een ruimtelijke kwaliteitsplan voor de woonzorgaccommodatie gevoegd.
3. Het besluit van 22 mei 2012 is gezien de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb, zoals deze luidden ten tijde van belang, mede onderwerp van het geding.
Belanghebbendheid
4. Wat betreft het betoog van de raad dat het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk is, omdat zij door het besluit van 22 mei 2012 niet in een nadeliger positie is komen te verkeren, overweegt de Afdeling als volgt.
Het besluit van 22 mei 2012 verschilt van het besluit van 14 december 2010 onder meer in die zin dat de loopstal in het besluit van 22 mei 2012 niet meer als zodanig is bestemd, evenals, zoals de raad ter zitting heeft erkend, de kapschuur. [appellant sub 2] betoogt dat met het besluit van 22 mei 2012 ten onrechte de loopstal en de kapschuur niet als zodanig zijn bestemd, waardoor deze gebouwen niet voor de woonzorgaccommodatie kunnen worden gebruikt. Zodoende zal volgens [appellant sub 2] te weinig ruimte resteren voor de bewoners van de woonzorgaccommodatie om ter plaatse te werken en te recreëren, zodat de bewoners vertier elders zullen zoeken. [appellant sub 2] vreest daardoor overlast te zullen ervaren, nu zij naast het plangebied woont. Nu met het besluit van 22 mei 2012 de kapschuur en de loopstal niet als zodanig zijn bestemd kan [appellant sub 2] nadelige invloeden ondervinden van dit besluit. Voorts is van belang dat tussen de plandelen voor de kapschuur en de loopstal en de overige plandelen een onlosmakelijke samenhang bestaat. Deze bebouwing maakt immers deel uit van een geheel van bebouwing ten behoeve van de woonzorgaccommodatie in het buitengebied, en daarnaast maakt de loopstal deel uit van een rood-voor-rood-regeling op grond waarvan met het plan een nieuwe woning is toegestaan.
Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 22 mei 2012 ontvankelijk.
5. In 2.3.2.1 van de tussenuitspraak van 28 maart 2012 is overwogen dat [13 belanghebbenden] en [appellant sub 1] (hierna: [belanghebbende] en anderen), geen belanghebbende zijn bij het besluit van 14 december 2010 als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), geen beroep kunnen instellen. De Afdeling ziet geen aanleiding om thans anders te oordelen dan in de tussenuitspraak van 28 maart 2012 is gedaan.
De conclusie is dat [belanghebbende] en anderen geen belanghebbende zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, geen beroep kunnen instellen. Het beroep van [belanghebbende] en anderen tegen het besluit van 14 december 2010 is niet-ontvankelijk.
6. Nu het besluit van 22 mei 2012 op dezelfde gronden ziet als het besluit van 14 december 2010 en het besluit van 22 mei 2012 vrijwel dezelfde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt als het besluit van 14 december 2010, ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel omtrent de belanghebbendheid van [belanghebbende] en anderen bij het besluit van 22 mei 2012.
Hierna zal het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover ontvankelijk ([namen 4 appellanten sub 1]) worden aangeduid als het beroep van [appellant sub 1A] en anderen.
Het besluit van 22 mei 2012
Formele bezwaren
7. [appellant sub 2] en [appellant sub 1A] en anderen betogen dat in strijd met artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geen kennis is gegeven van het voornemen het bestemmingsplan te herzien.
7.1. In artikel 1.3.1, eerste lid, van het Bro is bepaald dat, voor zover bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geen milieu-effectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer wordt opgesteld, een bestuursorgaan dat voornemens is op verzoek of uit eigen beweging een bestemmingsplan, waarbij sprake is van ruimtelijke ontwikkelingen, voor te bereiden, kennis geeft van dat voornemen met overeenkomstige toepassing van artikel 3:12, eerste en tweede lid, van de Awb.
In het tweede lid is bepaald dat in de kennisgeving wordt vermeld, of:
a. stukken betreffende het voornemen ter inzage zullen worden gelegd en waar en wanneer,
b. er gelegenheid wordt geboden zienswijzen omtrent het voornemen naar voren te brengen, aan wie, op welke wijze en binnen welke termijn en
c. een onafhankelijke instantie in de gelegenheid wordt gesteld advies uit te brengen over het voornemen.
7.2. De Afdeling is, zoals reeds is overwogen in de uitspraak van 30 juni 2010, in zaak nr. 200901350/1/R3, van oordeel dat het doen van een kennisgeving als bedoeld in artikel 1.3.1 van het Bro geen onderdeel uitmaakt van de bestemmingsplanprocedure, zodat het schenden van de verplichting om een dergelijke kennisgeving te doen geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.
8. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] en [appellant sub 1A] en anderen dat het plan ten onrechte niet is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb, overweegt de Afdeling als volgt.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 22 februari 2012, in zaak nr. 201012762/1/T1/R1, dient een bestuursorgaan in beginsel een besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Awb, zoals dit luidde ten tijde van belang, dat strekt tot wijziging van een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor te bereiden met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb indien het oorspronkelijke besluit met toepassing van die afdeling is voorbereid. Hierop zijn naar het oordeel van de Afdeling uitzonderingen mogelijk.
De raad kan na de vaststelling van het plan waarbij de zienswijze van een appellant niet of niet geheel is gehonoreerd, alsnog besluiten dat deze zienswijze dient te leiden tot een aanpassing van het plan, mits deze aanpassingen naar aard en omvang niet zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan wordt vastgesteld. Verder wordt als uitzondering aangenomen de situatie dat het besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Awb wijzigingen van ondergeschikte aard bevat die de raad zonder dat de tegen het ontwerpplan ingediende zienswijzen daartoe aanleiding gaven, in het plan wil doorvoeren. In dit verband acht de Afdeling van belang dat, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, de Afdeling met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onder b, van de Awb kan bepalen dat de raad bij het herstellen van het gebrek in het bestreden besluit afdeling 3.4 van de Awb niet of niet geheel behoeft toe te passen.
In dit geval heeft de Afdeling in de tussenuitspraak van 28 maart 2012 overwogen dat de raad bij het voldoen aan de opdracht in de tussenuitspraak geen toepassing hoeft te geven aan afdeling 3.4 van de Awb.
Wat betreft het niet als zodanig bestemmen van de kapschuur overweegt de Afdeling dat voor deze wijziging ten opzichte van het besluit van 14 december 2010 niet is bepaald dat afdeling 3.4 van de Awb niet of niet geheel behoeft te worden toegepast. Deze wijziging is echter naar aard en omvang niet dusdanig groot dat daarmee een wezenlijk ander plan is vastgesteld. De Afdeling ziet derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat het plan, wat betreft het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" voor de gronden voor de kapschuur, in strijd met afdeling 3.4 van de Awb is vastgesteld.
9. [appellant sub 2] en [appellant sub 1A] en anderen betogen dat hen ten onrechte het spreekrecht is onthouden in de vergadering van de algemene raadscommissie, waarin het voorstel voor het besluit van 22 mei 2012 werd besproken. Zij stellen dat uit de Verordening op de algemene raadscommissie gemeente Dinkelland 2010 (hierna: de Verordening) volgt dat hen de gelegenheid moest worden geboden om het woord te voeren en dat het betoog van de raad dat het hier een besluit betreft als bedoeld in artikel 18, tweede lid, onder a, van de Verordening onjuist is.
9.1. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Verordening worden burgers in de gelegenheid gesteld in de vergadering het woord te voeren over de onderwerpen voorkomend op de agenda.
Ingevolge het tweede lid kan het woord niet gevoerd worden over:
a. een besluit van het gemeentebestuur waartegen bezwaar en beroep openstaat of heeft opengestaan;
[…].
9.2. Zoals de Afdeling over een gelijkluidende bepaling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 15 september 2010, in zaak nr. 200901515/1/R2 is de uitzondering van het tweede lid, onder a, alleen van toepassing op besluiten die reeds zijn genomen en niet op nog te nemen besluiten waartegen beroep open zal staan. Naar het oordeel van de Afdeling is [appellant sub 2] en [appellant sub 1A] en anderen het spreekrecht ten onrechte ontzegd. Het besluit kan om die reden niet in stand blijven.
In hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 1A] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 22 mei 2012 is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
10. [appellant sub 2] en [appellant sub 1A] en anderen betogen voorts dat ten onrechte geen overleg heeft plaatsgevonden met het waterschap Regge en Dinkel en met de gemeente Hengelo.
10.1. Ingevolge artikel 3.1.1, eerste lid, van het Bro pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
10.2. De Afdeling overweegt dat niet is gebleken dat de belangen van het waterschap Regge en Dinkel of de gemeente Hengelo bij het plan betrokken zijn, zodat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het plan in strijd met artikel 3.1.1, eerste lid, van het Bro is vastgesteld.
11. [appellant sub 2] en [appellant sub 1A] en anderen betogen dat ten onrechte niet is aangegeven welke ondergrond is gebruikt.
11.1. Ingevolge artikel 1.2.4, eerste lid, van het Bro, worden de in artikel 1.2.1, eerste lid, bedoelde visies, plannen, besluiten en verordeningen alsmede hun aansluiting op het aangrenzende gebied, vastgesteld met gebruikmaking van een duidelijke ondergrond. Bij het besluit tot vaststelling wordt aangegeven welke ondergrond is gebruikt. Het betrokken bestuursorgaan toont op verzoek de visie, het plan, het besluit of de verordening op deze ondergrond.
11.2. De Afdeling stelt vast dat in het besluit van 22 mei 2012 niet is aangegeven welke ondergrond is gebruikt. Het besluit is dan ook in strijd met artikel 1.2.4, eerste lid, van het Bro vastgesteld.
De Afdeling ziet echter aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, nu aannemelijk is dat de belanghebbenden door het gebrek niet zijn benadeeld. Niet gesteld of gebleken is dat vanwege dit gebrek onzekerheid bestaat over de bestemmingen en de daarbij behorende planregels die in het plangebied gelden.
12. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] dat in de bekendmaking van het vastgestelde plan van 8 november ten onrechte niet is opgenomen welke wijzigingen zijn doorgevoerd ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan, dat het plan in strijd met artikel 3.8, vierde lid, van de Wro ten onrechte eerder bekend is gemaakt, het betoog van [appellant sub 1A] en anderen dat in de bekendmaking van 31 mei 2012 ten onrechte is opgenomen dat geen beroep tegen het besluit van 22 mei 2012 ingesteld kan worden en dat het besluit van 22 mei 2012 ten onrechte niet aan hen is medegedeeld en het betoog van [appellant sub 2] en [appellant sub 1A] en anderen dat de bekendmaking van 31 mei 2012 ten onrechte niet op elektronische wijze heeft plaatsgevonden en dat in deze bekendmaking een onjuiste beroepstermijn is opgenomen, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgronden betrekking hebben op mogelijke onregelmatigheden van na de datum van het bestreden besluit en reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kunnen aantasten. Dat in de tussenuitspraak van 28 maart 2012 is overwogen dat een nieuw besluit op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt dient te worden maakt dit niet anders. Deze mogelijke onregelmatigheden kunnen derhalve geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
Wijze waarop de gebreken zijn hersteld
13. Wat betreft het betoog van [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2] dat het besluit van 22 mei 2012 niet voldoet aan de tussenuitspraak van 28 maart 2012, omdat zonder dat daartoe opdracht is gegeven de verbeelding door het opnemen van drie bouwvlakken is gewijzigd, overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 6:18, eerste lid, van de Awb, zoals dit luidde ten tijde van belang, het aanhangig zijn van beroep tegen een besluit geen verandering brengt in het los van het beroep reeds bestaande bevoegdheid tot het wijzigen van dat besluit. De raad is derhalve bevoegd het besluit van 14 december 2010 te wijzigen voor zover dat niet voortvloeit uit een in de tussenuitspraak van 28 maart 2012 gegeven opdracht.
14. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] en [appellant sub 1A] en anderen dat de raad niet heeft voldaan aan de opdracht van de Afdeling in de tussenuitspraak van 28 maart 2012 het besluit dusdanig te wijzigen dat de loopstal niet is toegestaan, omdat de loopstal onder het overgangsrecht nog steeds gebruikt mag worden, overweegt de Afdeling dat de omstandigheid dat de loopstal onder het overgangsrecht valt en gebruikt mag worden er niet aan af doet dat de loopstal ingevolge het besluit van 22 mei 2012 niet als zodanig is bestemd.
Kapschuur en loopstal
15. [appellant sub 2] betoogt dat de kapschuur en de loopstal ten onrechte niet als zodanig zijn bestemd. Zij vreest dat daardoor te weinig ruimte aan de bewoners van de woonzorgaccommodatie zal worden geboden om ter plaatse te werken en te recreëren, waardoor de bewoners in de omgeving afleiding zullen zoeken en daarbij overlast zullen veroorzaken.
15.1. Aan de gronden voor de kapschuur en de gronden voor de loopstal is bij besluit van 22 mei 2012 de bestemming "Maatschappelijk" toegekend. Aan deze gronden is geen bouwvlak toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, van de planregels van het plan van 22 mei 2012 zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor gebouwen ten behoeve van een woonzorgaccommodatie.
Ingevolge lid 5.2.1, aanhef en onder a, geldt voor gebouwen dat uitsluitend de bestaande gebouwen binnen het bouwvlak zijn toegestaan.
15.2. In het stuk "Bedrijfsplan Erve Reimer te Deurningen" (hierna: het bedrijfsplan) staat dat in de woonzorgaccommodatie plaats wordt geboden aan 24 cliënten, dat in het voormalig woonhuis en de melkstal woonaccomodatie zal worden gecreëerd en dat het streven is om samen met de bewoners het andere bijgebouw en de wagenloods op te gaan knappen en geschikt te maken voor dagbesteding en recreatie. Voorts staat er dat in de koopovereenkomst is opgenomen dat de loopstal zal worden gesloopt.
15.3. Wat betreft de kapschuur overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft erkend dat deze ten onrechte niet als zodanig is bestemd. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" voor de kapschuur is genomen in strijd met het bij de voorbereiding daarvan te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 2] is op dit punt gegrond.
De Afdeling overweegt voorts dat, gelet op hetgeen in het bedrijfsplan is vermeld, niet is gebleken dat de bebouwing, met inbegrip van de kapschuur en met uitzondering van de loopstal onvoldoende ruimte biedt aan 24 cliënten voor verblijf, dagbesteding en recreatie. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de loopstal ten onrechte niet als zodanig is bestemd.
Plantoelichting
16. Omtrent het betoog van [appellant sub 2] en [appellant sub 1A] en anderen dat de plantoelichting bij het besluit van 22 mei 2012 onjuist is, omdat deze niet is aangepast aan hetgeen in de tussenuitspraak van 28 maart 2012 is overwogen omtrent het beleid voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (hierna: VAB-beleid), daarin verwezen wordt naar beleidsstukken die niet meer gehanteerd worden en bestemmingsplannen die niet meer in werking zijn, daarin de afbeeldingen met de titels "Inrichtingsschets gehele terrein met positionering gebouwen, bron: Eelerwoude" en "Inrichtingsschets landschappelijke inpassing plangebied, bron: Eelerwoude" staan die strijdig zijn met hetgeen het bestemmingsplan toestaat, en de kapschuur wordt genoemd terwijl deze niet als zodanig is bestemd, overweegt de Afdeling dat aan de plantoelichting geen bindende betekenis toekomt zodat dit geen aanleiding vormt voor het oordeel dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen.
Omgevingsverordening
17. [appellant sub 2] en [appellant sub 1A] en anderen betogen dat het bij het besluit van 22 mei 2012 vastgestelde plan in strijd is met artikel 2.1.5, tweede en derde lid, van de Omgevingsverordening Overijssel 2009 (hierna: de Omgevingsverordening), omdat in de plantoelichting niet inzichtelijk is gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagen-benadering die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd, op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing of dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd. Tevens betogen zij dat het plan in strijd is met artikel 2.8.2, tweede lid, van de Omgevingsverordening, omdat ter plaatse van de bestemming "Bos - Natuur" een ontsluiting voor de nieuwe woning wordt toegestaan.
17.1. Ingevolge artikel 2.1.5, eerste lid, van de Omgevingsverordening wordt in de toelichting op bestemmingsplannen onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Ingevolge het tweede lid wordt in het kader van de toelichting als bedoeld in het eerste lid inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagen-benadering die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing.
Ingevolge het derde lid wordt in het kader van de toelichting als bedoeld in het eerste lid gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
Ingevolge artikel 2.8.1 wordt in titel 2.8 van de Omgevingsverordening onder bestaande natuur verstaan, bestaande bos- en natuurgebieden buiten de EHS die op het moment van inwerkingtreding van deze verordening in geldende bestemmingsplannen als zodanig zijn bestemd.
Ingevolge artikel 2.8.2, eerste lid, voorzien bestemmingsplannen die betrekking hebben op bestaande natuur in een specifieke, daarop toegesneden bestemming die gericht is op behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden.
Ingevolge het tweede lid voorzien bestemmingsplannen als bedoeld in het eerste lid niet in ontwikkelingen waardoor de aanwezige en te ontwikkelen natuur- en landschapswaarden worden aangetast.
Ingevolge het derde lid kunnen in afwijking van het gestelde in het tweede lid ontwikkelingen worden toegestaan die uit een oogpunt van zwaarwegende maatschappelijke belangen noodzakelijk zijn en waarin niet op een andere wijze kan worden voorzien, mits in voldoende mate in compensatie is voorzien.
17.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels van het plan van 22 mei 2012 zijn de voor "Bos - Natuur" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bosbouw en houtproductie;
b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de bosgebieden;
c. beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging;
met daaraan ondergeschikt:
[…]
f. wegen en paden;
[…].
Ingevolge lid 4.4.1 is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
a. het af- en/of vergraven en/of ophogen van gronden;
b. het verwijderen van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwijdering van bodem- en oevervegetaties;
[…]
e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
f. het aanleggen van fiets- en voetpaden;
[…].
Ingevolge lid 4.4.2 is het in lid 4.4.1 vervatte verbod niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
a. het normale onderhoud betreffen;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
Ingevolge lid 4.4.3 kunnen de in lid 4.4.1 genoemde vergunningen slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en er geen significant negatieve aantasting plaatsvindt van de Natura 2000-gebieden.
Ingevolge lid 4.4.4 zullen voor de in lid 4.4.1 onder a tot en met d genoemde activiteiten uitsluitend vergunningen worden verleend als de activiteiten worden uitgevoerd in het kader van bos- en natuurbeheer.
17.3. De Afdeling stelt vast dat in de plantoelichtingen van de besluiten van 14 december 2010 en 22 mei 2012 niet is gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken, door aan de te geven op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagen-benadering die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing en door te motiveren dat de nieuwe ontwikkelingen passen binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd. Het besluit is derhalve genomen in strijd met artikel 2.1.5, eerste, tweede en derde lid, van de Omgevingsverordening.
18. Voorts overweegt de Afdeling dat de raad omtrent de ontsluiting van de woning op de Borgdijk ter zitting heeft verklaard dat voor de aanleg daarvan eventueel een boom gekapt zal moeten worden. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder f, van de planregels worden ter plaatse van de bestemming "Bos - Natuur" wegen en paden toegestaan. Gelet op lid 4.4.1, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met lid 4.4.4, kunnen bomen binnen deze bestemming uitsluitend gekapt worden in het kader van bos- en natuurbeheer, zodat het kappen van bomen voor de aanleg van een ontsluitingsweg niet is toegestaan. Nu het plan niet voorziet in de mogelijkheid bomen te kappen voor het aanleggen van wegen en paden ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 1A] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan op dit punt in strijd is met artikel 2.8.2, tweede lid, van de Omgevingsverordening.
Beleid
19. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, die op 13 maart 2012 door de minister van infrastructuur en milieu is vastgesteld (hierna: de SVIR) overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat de SVIR van toepassing is op hetgeen met het plan mogelijk wordt gemaakt. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij de SVIR niet in zijn belangenafweging heeft hoeven betrekken.
20. Voor zover [appellant sub 1A] en anderen betogen dat met het plan ten onrechte alleen een woning mogelijk is gemaakt om het plan daarmee financieel uitvoerbaar te maken, overweegt de Afdeling dat in de Rood-voor-rood-regeling staat dat de bedoeling van de regeling is dat de sloop van vrijkomende landschapsontsierende agrarische bebouwing wordt gefinancierd met een bouwkavel voor een woning. In hetgeen [appellant sub 1A] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het beleid van de raad om de sloop van vrijkomende landschapsontsierende agrarische bebouwing te financieren door toekenning van een bouwkavel voor een woning onredelijk is en derhalve niet toegepast zou mogen worden.
Bedrijfsplan
21. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] en [appellant sub 1A] en anderen dat het bedrijfsplan niet aan de eisen voldoet die in de Nota daaraan worden gesteld, omdat een marktverkenning ontbreekt, overweegt de Afdeling als volgt.
In de Nota staat dat in het bedrijfsplan in ieder geval een marktverkenning naar de behoefte binnen de gemeente Dinkelland aan de huisvesting van de desbetreffende doelgroep is opgenomen.
In het bedrijfsplan is vermeld dat de keuze voor Erve Reimer voortkomt uit de hulpvragen die de cliënten aan Ambiq stellen en dat door de ideale ligging van Erve Reimer, het concept en de gestelde hulpvragen er grote behoefte is aan deze locatie. In het bedrijfsplan is aangegeven dat er voldoende cliënten op de wachtlijst staan en dat in afwachting van de realisatie van Erve Reimer cliënten tijdelijk elders binnen de organisatie van Ambiq zijn opgenomen. Verder laat een inventarisatie vanuit het crisisaanbod, MEE, Jeugdzorg en vijf instellingen zien dat de stap voor (jong)volwassenen van intramurale zorg naar extramurale zorg voor deze doelgroep vaak te groot is, aldus het bedrijfsplan.
De Afdeling overweegt dat gelet op het voorgaande het bedrijfsplan in overeenstemming is met het in de Nota opgenomen beleid dat in het bedrijfsplan in ieder geval een marktverkenning naar de behoefte binnen de gemeente Dinkelland aan de huisvesting van de desbetreffende doelgroep is opgenomen. Hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 1A] en anderen hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bedrijfsplan om die reden niet aan het bestemmingsplan ten grondslag heeft kunnen leggen.
22. [appellant sub 2] en [appellant sub 1A] en anderen betogen dat het bedrijfsplan niet aan het plan ten grondslag kan worden gelegd, omdat het strijdig is met de Nota voor zover zelfstandige wooneenheden zullen worden gerealiseerd.
22.1. De Afdeling overweegt dat in artikel 1 van de planregels van het plan van 22 mei 2012 een woonzorgaccommodatie is gedefinieerd als een voorziening voor de zorg en gecombineerde woonfunctie, zodat zelfstandige bewoning ingevolge de planregels niet is toegestaan. De enkele omstandigheid dat in het bedrijfsplan is vermeld dat in de voormalige melkstal zes appartementen voor (jong)volwassenen worden gevestigd, waar men de mogelijkheid heeft om zelfstandig te koken, betekent niet dat het de bedoeling is om in strijd met de planregels zelfstandige bewoning mogelijk te maken. Hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 1A] en anderen hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bedrijfsplan om die reden niet aan het bestemmingsplan ten grondslag heeft mogen leggen.
23. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] dat het bedrijfsplan niet aan het bestemmingsplan ten grondslag kan worden gelegd omdat de doelgroep die in het bedrijfsplan wordt genoemd niet overeenkomst met de doelgroep die in de Nota wordt genoemd, overweegt de Afdeling als volgt.
In de Nota staat dat de doelgroepen die in een woonzorgaccommodatie worden gevestigd onder de AWBZ moeten vallen en dat dit wordt beperkt tot verstandelijk gehandicapten, chronisch zieken en ouderen. In het bedrijfsplan staat dat de woonzorgaccommodatie is bedoeld voor cliënten met een licht verstandelijke beperking. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bedrijfsplan niet aan het bestemmingsplan ten grondslag kan worden gelegd omdat het wat de doelgroep betreft in strijd is met de Nota.
24. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] en [appellant sub 1A] en anderen dat het bedrijfsplan niet aan de eisen voldoet die in de Nota daaraan worden gesteld, omdat niet inzichtelijk is gemaakt op welke wijze maatregelen worden genomen om eventuele overlast te voorkomen en een goed woon- en leefklimaat voor de omgeving en de desbetreffende doelgroep te waarborgen, overweegt de Afdeling als volgt.
In de Nota staat dat in het bedrijfsplan, waarvan een plan voor een woonzorgaccommodatie vergezeld dient te gaan, in ieder geval is opgenomen op welke wijze maatregelen worden genomen om eventuele overlast te voorkomen en een goed woon- en leefklimaat voor de omgeving en de desbetreffende doelgroep te waarborgen.
In het bedrijfsplan staat dat het erf de bewoners zowel ruimte als veiligheid biedt en dat optimale hulp en begeleiding bestaat uit het bieden van structuur, een prikkelarme omgeving en ruimte. Er staat dat er altijd één of meer begeleiders aanwezig zijn. Voorts staat er dat het streven is om samen met de bewoners het andere bijgebouw en de wagenloods op te gaan knappen en geschikt te maken voor dagbesteding en recreatie. Tevens is vermeld dat de locatie zo vrij ligt dat het niet voorstelbaar is dat buren overlast van de activiteiten op en rond de woonzorgaccommodatie zullen ervaren. Afgesproken is dat er een klankbordgroep wordt samengesteld waarin naast de manager van Ambiq, het eerste teamaanspreekpunt, een vertegenwoordiging van de buren en de gemeente en de wijkagent zitting hebben, en dat daar de ontwikkelingen rond de woonzorgaccommodatie worden besproken en de ervaringen en gemaakte afspraken met elkaar worden geëvalueerd, aldus het bedrijfsplan. Voorts staat er dat in de bewonersvergaderingen het samenleven in de buurt een frequent terugkerend thema zal zijn en dat met de bewoners in de begeleidingsplannen afspraken worden gemaakt over het dagprogramma en de vrijetijdsbesteding.
Gelet op het voorgaande is het bedrijfsplan in overeenstemming met het in de Nota opgenomen beleid dat in het bedrijfsplan in ieder geval is opgenomen op welke wijze maatregelen worden genomen om eventuele overlast te voorkomen en een goed woon- en leefklimaat voor de omgeving en de desbetreffende doelgroep te waarborgen.
25. Voor zover [appellant sub 2] en [appellant sub 1A] en anderen betogen dat het Bedrijfsplan niet aan het plan van 22 mei 2012 ten grondslag kan worden gelegd omdat de kapschuur niet als zodanig is bestemd, overweegt de Afdeling dat de enkele omstandigheid dat de kapschuur niet opgeknapt kan worden en geschikt gemaakt voor dagbesteding en recreatie niet wegneemt dat daartoe nog een ander gebouw gebruikt kan worden en dat er altijd één of meer begeleiders ter plaatse aanwezig zullen zijn voor hulp en begeleiding. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad gelet op het Bedrijfsplan zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan van 22 mei 2012 uitvoerbaar is.
Ruimtelijke kwaliteit
Ruimtelijke kwaliteitsverbetering
26. [appellant sub 2] en [appellant sub 1A] en anderen betogen dat bij de beoordeling van de ruimtelijke kwaliteitsverbetering ten onrechte ervan is uitgegaan dat voorafgaand aan de vaststelling van het plan aan de gronden voor de woonzorgaccommodatie een agrarische bestemming was toegekend. Volgens hen was aan de gronden ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan een woonbestemming toegekend.
De Afdeling overweegt dat de gronden voor de woonzorgaccommodatie ten behoeve van agrarisch gebruik zijn ingericht en dat aan een eventuele toegekende woonbestemming geen uitvoering is gegeven. Nu een beoordeling van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit een beoordeling van de verbetering van de feitelijke situatie ten opzichte van de met het plan beoogde toekomstige situatie behelst, heeft de raad in redelijkheid de in het voorheen geldende bestemmingsplan aan de gronden toegekende bestemming bij deze beoordeling buiten beschouwing kunnen laten.
Ruimtelijk kwaliteitsplan
27. Omtrent het betoog van [appellant sub 2] en [appellant sub 1A] en anderen dat het ruimtelijk kwaliteitsplan "18.04.2012 Erftransformatie Deurningerstraat 49" (hierna: het ruimtelijk kwaliteitsplan) niet aan de Nota voldoet, omdat het niet ziet op de woning die met het plan mogelijk wordt gemaakt, overweegt de Afdeling als volgt.
In de Nota staat dat binnen de gemeente diverse aanvragen zijn binnengekomen om een woonzorgvoorziening toe te staan op vrijkomende erven of delen daarvan en dat de Nota de basis zal vormen om aanvragen te toetsen vanuit het ruimtelijke spoor. De Afdeling overweegt dat de Nota niet ziet op de aanvaardbaarheid van nieuwe woningen in het buitengebied, zodat dit beleid daarop niet van toepassing is. De Afdeling ziet derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op dit punt van zijn beleid is afgeweken.
28. [appellant sub 2] en [appellant sub 1A] en anderen betogen voorts dat het ruimtelijk kwaliteitsplan onduidelijk is wat betreft de wijze waarop het plan wordt ingevuld. Het is [appellant sub 1A] en anderen niet duidelijk of vanaf het erf in zuidelijke richting een pad zal worden aangelegd en of gebouwen zullen worden verbouwd dan wel dat er sprake zal zijn van vervangende nieuwbouw. Voorts betoogt [appellant sub 2] dat ten onrechte geen aandacht is besteed aan aspecten van het plan die een negatieve invloed op de ruimtelijke kwaliteit zullen hebben, zoals de omstandigheid dat 175 m² aan bos ten westen van het erf nabij de oprit niet als zodanig is bestemd, dat 250 m² aan bebouwing moet worden gerealiseerd, dat een bosstrook langs de Borgdijk verdwijnt en dat een kweekkas wordt geplaatst. Voorts wijst zij erop dat in het ruimtelijk kwaliteitsplan staat dat er een moestuin en bos worden aangelegd, terwijl dit ingevolge de bestemming "Agrarisch - 1" ter plaatse niet is toegestaan.
28.1. De bebouwing voor de woonzorgaccommodatie ligt ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" voor het perceel Deurningerstraat 49. Aan de gronden om het erf is de bestemming "Agrarisch - 1" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels van het plan van 22 mei 2012 zijn de voor "Agrarisch - 1" aangewezen gronden bestemd voor:
a. het agrarisch gebruik;
b. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
met daaraan ondergeschikt:
d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
e. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
f. cultuurgrond;
g. openbare nutsvoorzieningen;
h. extensief dagrecreatief medegebruik;
i. wegen en paden;
j. beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen;
met de daarbij behorende:
k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
28.2. Wat betreft het al dan niet realiseren van een pad vanaf het erf in zuidelijke richting, overweegt de Afdeling dat op gronden met de bestemming "Agrarisch - 1" paden zijn toegestaan en dat de vraag of ter plaatse een pad wordt gerealiseerd een kwestie van uitvoering is waarvoor in deze procedure geen plaats is. Voorts overweegt de Afdeling dat de vraag of gebouwen verbouwd worden dan wel of deze worden gesloopt en nieuwbouw wordt toegestaan eveneens een kwestie is van uitvoering waarvoor in deze procedure geen plaats is.
Wat betreft de aspecten waaraan volgens [appellant sub 2] ten onrechte geen aandacht is besteed in het ruimtelijk kwaliteitsplan, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat met het hier voorliggende plan bestaand bos ten westen van het erf nabij de oprit dan wel bestaand bos langs de Borgdijk niet als zodanig is bestemd. Voor zover [appellant sub 2] verwijst naar de planregeling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010", overweegt de Afdeling dat dit besluit thans niet voorligt. Voorts overweegt de Afdeling dat het plan niet meer gebouwen toestaat dan thans aanwezig zijn en dat uit het plan noch het ruimtelijk kwaliteitsplan volgt dat een kweekkas geplaatst zal worden.
Wat betreft de aan te leggen moestuin en het aan te leggen bos overweegt de Afdeling dat de in het ruimtelijk kwaliteitsplan opgenomen moestuin en de uitbreiding van het bos geprojecteerd zijn op gronden met de bestemming "Agrarisch - 1". Ingevolge deze bestemming is gebruik van deze gronden als tuin of als bos niet toegestaan. Gelet daarop ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het ruimtelijk kwaliteitsplan in zoverre niet aan het plan ten grondslag kan worden gelegd.
29. Voor zover [appellant sub 2] en [appellant sub 1A] en anderen betogen dat in het ruimtelijk kwaliteitsplan rekenfouten zijn gemaakt bij het bepalen van de investering in de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, overweegt de Afdeling dat in het ruimtelijk kwaliteitsplan geen berekeningen zijn opgenomen, zodat deze beroepsgrond feitelijke grondslag mist.
30. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] en [appellant sub 1A] en anderen dat het ruimtelijk kwaliteitsplan niet aan het plan ten grondslag kan worden gelegd, omdat daarin uitgegaan wordt van behoud van de kapschuur, overweegt de Afdeling als volgt.
In het ruimtelijk kwaliteitsplan staat dat de ligging van de oudere gebouwen ten opzichte van elkaar en de traditionele bouwstijl cultuurhistorisch zeer waardevol zijn. Voorts staat er dat behoud van karakteristieke en waardevolle opstallen van wezenlijk belang is.
Nu in het ruimtelijk kwaliteitsplan wordt uitgegaan van behoud van de kapschuur, terwijl, zoals reeds in 15.3 is overwogen, de kapschuur niet als zodanig is bestemd, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 1A] en anderen hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het ruimtelijk kwaliteitsplan in zoverre niet aan het plan ten grondslag kan worden gelegd.
31. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] dat de uitvoering van het ruimtelijk kwaliteitsplan ten onrechte niet in de planregels is geborgd, overweegt de Afdeling dat in de Nota staat dat een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld dient te worden. De raad acht een ruimtelijk kwaliteitsplan derhalve nodig bij het vaststellen van een bestemmingsplan waarin een woonzorgaccomodatie mogelijk wordt gemaakt. Dit houdt echter niet in dat de uitvoering van het ruimtelijk kwaliteitsplan in het bestemmingsplan geregeld dient te worden. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de uitvoering van het ruimtelijk kwaliteitsplan niet in het plan heeft kunnen opnemen.
Inrichtingsplan
32. [appellant sub 2] en [appellant sub 1A] en anderen betogen dat in het inrichtingsplan "Rood voor Rood inrichtingsplan Deurningerstraat en Borgdijk" van Eelerwoude (hierna: het plan van Eelerwoude) rekenfouten zijn gemaakt bij het bepalen van de investering in de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. [appellant sub 1A] en anderen betogen voorts dat het plan van Eelerwoude strijdig is met het bestemmingsplan, omdat daarin de bosstrook langs de Borgdijk niet is opgenomen, de ontsluiting van de nieuwe woning op gronden met de bestemming "Bos" wordt beoogd en een moestuin op gronden met een agrarische bestemming wordt beoogd. [appellant sub 2] betoogt dat het plan van Eelerwoude afwijkt van het ruimtelijk kwaliteitsplan, nu niet in beide stukken een pad voorkomt en sprake zal zijn van nieuwbouw.
32.1. De Afdeling overweegt dat het plan van Eelerwoude geen deel uitmaakt van het bestemmingsplan en dat het niet aan het plan ten grondslag ligt. Rekenfouten in het plan van Eelerwoude kunnen derhalve de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Voor zover het plan van Eelerwoude strijdig is met het bestemmingsplan of de daarbij behorende stukken kan dit de rechtmatigheid van het besluit evenmin aantasten.
Rood-voor-rood-woning
33. [appellant sub 2] betoogt dat het plan in strijd is met het stuk "Uitdagend buitengebied, kadernota bestemmingsplan Buitengebied" (hierna: de kadernota), omdat daarin als uitgangspunt wordt genomen dat bij woningen in het buitengebied 100 m² aan bijgebouwen wordt toegestaan. De raad heeft dit in het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" in de planregels opgenomen.
33.1. Ingevolge artikel 6, lid 6.2.2, aanhef en onder c, van de planregels van het plan van 22 mei 2012 geldt voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw ten hoogste 75 m² mag bedragen.
33.2. De Afdeling overweegt dat de kadernota is opgesteld in het kader van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010". Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat hij de kadernota niet hanteert bij de vaststelling van het hier voorliggende bestemmingsplan. Derhalve bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij met het plan maximaal 75 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen binnen de bestemming "Wonen" toestaat en niet 100 m².
34. [appellant sub 2] en [appellant sub 1A] en anderen betogen dat geen bouwmogelijkheden voor een woning toegekend hadden mogen worden zolang de sloop van de loopstal niet op publiekrechtelijke wijze gegarandeerd is. Zij wijzen er tevens op dat ingevolge artikel 5, lid 5.3, van de planregels de loopstal ook herbouwd kan worden.
34.1. Ingevolge artikel 1 van de planregels van het plan van 22 mei 2012 moet onder bestaand worden verstaan, ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken, en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik, bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 5, lid 5.3, aanhef en onder a, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1, aanhef en onder a, en kan het toestaan dat gebouwen worden gebouwd ter vervanging van de bestaande bebouwing met dien verstande dat de gezamenlijke inhoud van de gebouwen niet mag worden vergroot.
34.2. Ter zitting heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat ingevolge artikel 5, lid 5.3, van de planregels gelezen in samenhang met artikel 1 wat betreft de definitie van bestaand de loopstal na verlening van een omgevingsvergunning herbouwd kan worden en dat de raad dit niet heeft beoogd. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 1A] en anderen hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het besluit wat betreft artikel 5, lid 5.3, van de planregels is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
Onderzoek naar flora en fauna
35. [appellant sub 2] en [appellant sub 1A] en anderen betogen dat onduidelijk is of het plan uitvoerbaar is, omdat door het tijdsverloop van tweeënhalf jaar het mogelijk is dat nieuwe beschermde dieren en planten binnen het plangebied zijn komen leven. Volgens hen zou het onderzoek naar in het plangebied voorkomende flora en fauna achterhaald kunnen zijn.
35.1. In het kader van het bestemmingsplan van 14 december 2010 is onderzoek gedaan naar de in het plangebied voorkomende flora en fauna, waarvan de resultaten zijn neergelegd in de rapporten "Quickscan Flora- en faunawet Borgdijk ong. te Hengelo", van 21 oktober 2009, en "Flora en faunaonderzoek Deurningerstraat 49 Hengelo", van 18 juni 2010 (hierna: de natuuronderzoeken). De natuuronderzoeken zijn tevens aan het bestemmingsplan van 22 mei 2012 ten grondslag gelegd.
35.2. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat nadat de natuuronderzoeken zijn uitgevoerd zich binnen het plangebied geen wijzigingen in de situatie hebben voorgedaan. Gelet hierop ziet de Afdeling in het enkele tijdsverloop van ongeveer tweeënhalf jaar geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan van 22 mei 2012 niet van de natuuronderzoeken heeft kunnen uitgaan. De enkele stelling van [appellant sub 2] en [appellant sub 1A] is daarvoor onvoldoende.
Planregels
36. [appellant sub 2] betoogt dat artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, van de planregels van het plan van 22 mei 2012 gelezen in samenhang met lid 5.2.1, onder a, onduidelijk is, omdat daaruit lijkt te volgen dat uitsluitend de gronden binnen de bouwvlakken als zodanig zijn bestemd. Voorts betogen [appellant sub 2] en [appellant sub 1A] en anderen dat onduidelijk is of alle bebouwing binnen de bouwvlakken als zodanig is bestemd, omdat in lid 5.2.1 slechts de term bouwvlak in enkelvoud is genoemd.
36.1. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, van de planregels van het plan van 22 mei 2012 zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor gebouwen ten behoeve van een woonzorgaccommodatie.
Ingevolge lid 5.2.1, onder a, zijn uitsluitend de bestaande gebouwen binnen het bouwvlak toegestaan.
36.2. De Afdeling overweegt dat artikel 5, lid 5.2.1, onder a, van de planregels een verbijzondering betekent van lid 5.1, onder a, hetgeen inhoudt dat alle gronden met de bestemming "Maatschappelijk" als zodanig zijn bestemd, en dat uitsluitend ter plaatse van de bouwvlakken bestaande gebouwen zijn toegestaan. Voor een lezing van lid 5.2.1 dat slechts ter plaatse van één van de aan het plandeel toegekende bouwvlakken de bestaande gebouwen als zodanig zijn bestemd ziet de Afdeling voorts geen aanleiding.
37. [appellant sub 2] betoogt voorts dat artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, van de planregels van het plan van 22 mei 2012 in strijd is met de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (hierna: SVBP 2008). Volgens haar is "gebouwen ten behoeve van een woonzorgaccommodatie" geen hoofdfunctie en had de bestemmingsomschrijving "woonzorgaccommodatie" moeten worden toegekend.
37.1. Ingevolge artikel 1.2.6, eerste lid, van het Bro kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld omtrent de vormgeving en inrichting van de in artikel 1.2.1, eerste lid, bedoelde visies, plannen, besluiten en verordeningen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 worden bestemmingsplannen vormgegeven, ingericht en beschikbaar gesteld overeenkomstig de SVBP 2008.
37.2. In de SVBP 2008 staat dat de daarin genoemde hoofdfuncties niet uitputtend zijn. Functies die niet zijn genoemd moeten in die hoofdgroep worden geplaatst die daarbij - gelet op de aard van de betrokken hoofdgroep - het beste past. De genoemde hoofdfuncties kunnen daarbij richtinggevend zijn. Voorts staat "woonzorgaccommodatie" niet in de SVBP 2008 als hoofdfunctie genoemd. Wel staan bij de hoofdgroep van bestemmingen Maatschappelijk de hoofdfuncties en gebruiksdoelen zorgboerderij en zorginstelling genoemd.
De Afdeling overweegt dat zorgboerderij en zorginstelling met woonzorgaccommodatie vergelijkbare functies zijn. Nu de hoofdfuncties en gebruiksdoelen niet uitputtend in de SVBP 2008 zijn opgenomen en met woonzorgaccommodatie vergelijkbare hoofdfuncties in de hoofdgroep Maatschappelijk zijn opgenomen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan wat betreft artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, van de planregels van het plan van 22 mei 2012 in strijd is met artikel 2, eerste lid, van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 gelezen in samenhang met artikel 1.2.6, eerste lid, van het Bro.
Overige beroepsgronden
38. De enkele, niet onderbouwde stelling van [appellant sub 1A] en anderen dat ten onrechte bos aan de rechterzijde van de toegangsweg naar het perceel Deurningerstraat niet als zodanig is bestemd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het plan van 22 mei 2012 wat betreft deze gronden niet in stand kan blijven.
39. [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom van de Rood-voor-rood-regeling is afgeweken door in plaats van een woonbestemming de bestemming "Maatschappelijk" aan het voormalig agrarisch erf toe te kennen. Voorts betoogt zij dat het plan van 22 mei 2012 in strijd is met de Rood-voor-rood-regeling, omdat de bouwkavel voor de woning niet op het voormalig agrarisch erf ligt. Tevens betoogt zij dat dit plan in strijd is met de Nota, omdat de woonzorgaccommodatie geen kleinschalig initiatief is, de woonzorgaccommodatie voor een andere doelgroep zal worden gebruikt dan waar de Nota op ziet, het plan niet alleen intramuraal en groepswonen toestaat en de voormalige bedrijfswoning niet tevens als bedrijfswoning in het plan is opgenomen. Wat betreft deze betogen overweegt de Afdeling als volgt.
[appellant sub 2] heeft geen beroep ingesteld tegen het besluit van 14 december 2010 en heeft daar derhalve in berust. Bij vaststelling van het bestemmingsplan van 22 mei 2012 is teruggevallen op het ontwerp van het bestemmingsplan van 14 december 2010. Wat betreft de aan het plandeel voor de woonzorgaccommodatie toegekende bestemming is niet gebleken van gewijzigde feiten en omstandigheden. Zoals in 4 is overwogen kan [appellant sub 2] door het besluit van 22 mei 2012 nadelige invloeden ondervinden, zodat haar niet kan worden tegengeworpen dat zij niet in beroep is gegaan tegen het besluit van 14 december 2010.
Haar beroepsgronden tegen het besluit van 22 mei 2012 voor zover dit is gewijzigd worden dan ook beoordeeld. De overige door [appellant sub 2] aangevoerde beroepsgronden kunnen gelet op het vorenstaande, niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit en blijven derhalve buiten bespreking.
Gelijkheidsbeginsel
40. [appellant sub 1A] en anderen maken een vergelijking met een plan voor de bouw van drie woningen in de omgeving van het plangebied en zij en [appellant sub 2] maken voorts een vergelijking met een plan voor een woonzorgaccommodatie in Saasveld, dat de raad heeft afgewezen. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat deze situaties verschillen van de hier aan de orde zijnde situatie. Het plan voor de bouw van drie woningen in de omgeving van het plangebied verschilt volgens de raad van het hier voorliggende plan omdat in het voorliggende plan wordt voorzien in de bouw van één woning in ruil voor de sloop van een aantal bouwwerken. De woonzorgaccommodatie in Saasveld verschilt volgens de raad van het hier voorliggende plan omdat die woonzorgaccommodatie niet mogelijk is gemaakt omdat de financiële uitvoerbaarheid niet afdoende was verzekerd, terwijl daarvan in het onderhavige geval niet is gebleken. In hetgeen [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
Gronden tegen de tussenuitspraak
41. Voor zover [appellant sub 1A] en anderen zich tegen overwegingen in de tussenuitspraak van 28 maart 2012 hebben gekeerd, overweegt de Afdeling dat zij behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet kan terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Van een zeer uitzonderlijk geval is hier geen sprake, zodat van het daarin gegeven oordeel wordt uitgegaan.
Conclusie
Wat betreft het besluit van 22 mei 2012
42. In hetgeen [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 22 mei 2012 is genomen in strijd met artikel 2.1.5, eerste, tweede en derde lid, van de Omgevingsverordening en met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De beroepen zijn gegrond, zodat het besluit van 22 mei 2012 dient te worden vernietigd.
Wat betreft het besluit van 14 december 2010
43. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak van 28 maart 2012 overwogen dat het besluit van 14 december 2010 is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid, omdat de loopstal ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" als zodanig was bestemd terwijl de raad zulks niet had bedoeld en bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen bedrijfsplan, waarin onder meer wordt ingegaan op de financiële uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling, en evenmin een ruimtelijk kwaliteitsplan bij de raad waren ingediend. Tevens heeft de Afdeling in de tussenuitspraak van 28 maart 2012 overwogen dat nu de loopstal als zodanig is bestemd, het besluit van 14 december 2010 wat betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" in strijd met een goede ruimtelijke ordening is vastgesteld. Voorts heeft de Afdeling in de tussenuitspraak van 28 maart 2012 overwogen dat het besluit van 14 december 2010 onvoldoende is gemotiveerd, omdat daarin onvoldoende deugdelijk is aangegeven waarom wat betreft de toegestane oppervlakte aan erfbebouwing in artikel 6, lid 6.2.2, aanhef en onder c, van de planregels is afgeweken van de regeling "Rood voor rood met gesloten beurs in de gemeente Dinkelland" (hierna: Rood-voor-Rood-regeling).
44. [appellant sub 1A] en anderen hebben voorts betoogd dat het plan van 14 december 2010 in strijd is met artikel 2.1.5, tweede en derde lid, van de Omgevingsverordening Overijssel 2009 (hierna: de Omgevingsverordening), omdat in de plantoelichting niet inzichtelijk is gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagen-benadering die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd, op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing of dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
Gelet op hetgeen is overwogen in 17.3 en nu het plan van 14 december 2010 op dit punt niet in andere regeling voorziet dan het plan van 22 mei 2012, ziet de Afdeling geen aanleiding om wat betreft het plan van 14 december 2010 tot een ander oordeel te komen.
45. In hetgeen [appellant sub 1A] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 14 december 2010 is genomen in strijd met is genomen in strijd met artikel 2.1.5, eerste, tweede en derde lid, van de Omgevingsverordening. Het beroep van [appellant sub 1A] en anderen is gegrond, zodat het besluit van 14 december 2010 dient te worden vernietigd.
Verwerking op de landelijke voorziening
46. Uit het oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van de uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat de raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Proceskostenveroordeling
47. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover ingesteld door [13 belanghebbenden en [appellant sub 1], niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover ingesteld door F.A.M. [appellant sub 1A], A. [appellant sub 1A]-Wesselink, G.C.B. [appellant sub 1A] en J. [appellant sub 1A], tegen het besluit van de raad van de gemeente Dinkelland van 14 december 2010, kenmerk agendanummer 20, gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Dinkelland van 14 december 2010, kenmerk agendanummer 20;
IV. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover ingesteld door [namen 4 appellanten sub 1], en het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van de raad van de gemeente Dinkelland van 22 mei 2012, kenmerk agendanummer 12, gegrond;
V. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Dinkelland van 22 mei 2012, kenmerk agendanummer 12;
VI. draagt de raad van de gemeente Dinkelland op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen III en V worden verwerkt in de elektronisch vastgestelde plannen die te raadplegen zijn op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
VII. veroordeelt de raad van de gemeente Dinkelland tot vergoeding van:
- bij [appellant sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.822,68 (zegge: achttienhonderdtweeëntwintig euro en achtenzestig cent), voor een bedrag van € 1.652,00 toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
- bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdenvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de raad van de gemeente Dinkelland aan:
- [appellant sub 1] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
- [appellant sub 2] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. Th.G. Drupsteen en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Bošnjaković
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2013
91-655.