201300274/1/V6.
Datum uitspraak: 11 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 28 november 2012 in zaak nr. 12/5491 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties.
Procesverloop
Bij besluit van 10 januari 2012 heeft de minister het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek), afgewezen.
Bij besluit van 31 mei 2012 heeft de minister het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 november 2012 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. E. Tamas, advocaat te Den Haag, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E.R.M. de Kock, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, voor zover thans van belang, een verzoek om naturalisatie afgewezen, indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, de volksgezondheid of de veiligheid van het Koninkrijk.
Ingevolge artikel 10 van de RWN kan, nadat de Raad van State van het Koninkrijk is gehoord, in bijzondere gevallen het Nederlanderschap worden verleend in afwijking van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, c en d, artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, en de termijn genoemd in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid.
3. Volgens de Handleiding RWN 2003 (hierna: de Handleiding) wordt een verzoek om naturalisatie wegens gevaar voor de openbare orde onder meer afgewezen, indien er op het moment van de indiening van het verzoek of de beslissing daarop serieuze verdenkingen bestaan dat de verzoeker een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kan volgen.
Volgens de Handleiding is het in zeer bijzondere gevallen mogelijk dat een verzoek dat op grond van het beleid moet worden afgewezen, toch moet worden ingewilligd. Voor de eenduidigheid, de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid is het van het grootste belang dat niet snel van het beleid wordt afgeweken en moet zeer grote terughoudendheid worden betracht, aldus de Handleiding. De bijzondere omstandigheden kunnen, voor zover thans van belang, hoogstens leiden tot de conclusie dat de verzoeker geen gevaar vormt voor de openbare orde. Als wel sprake is van ernstige vermoedens dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormt, mag hij niet worden genaturaliseerd.
Volgens de Handleiding kan, met toepassing van artikel 10 van de RWN, niet worden afgeweken van de voorwaarde dat geen ernstige vermoedens mogen bestaan dat verzoeker ‘gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk’ (artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN).
4. De staatssecretaris heeft het verzoek van [appellant] afgewezen omdat ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen rechten aan verdragen met betrekking tot staatsloosheid kan ontlenen en zijn gestelde staatsloosheid niet tot afwijking van het beleid inzake openbare orde noopt.
5.1. Reeds omdat [appellant] zijn gestelde staatsloosheid niet aannemelijk heeft gemaakt en niet heeft bestreden dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar voor de openbare orde vormt, bestaat, gegeven het wettelijk kader zoals dat hiervoor onder 2 is weergegeven, geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris, zoals [appellant] stelt, had behoren af te wijken van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN en de Handleiding. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Woestenburg-Bertels, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Woestenburg-Bertels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2013
501.